Mart is met de situatie verlegen. Hij wil Casper helpen maar realiseert zich ook dat er iets moet gebeuren richting zijn ouders. Ook de zorgcoördinator zal moeten worden ingeschakeld. En hoe zit het met de politie en jeugdhulp? Wie is binnen de school waarvoor verantwoordelijk?

Mentor centraal in leerlingbegeleiding

De casus maakt duidelijk hoe belangrijk de positie van de mentor in het voortgezet onderwijs is. En wat het belang is van een goede relatie tussen mentor en leerlingen (‘mentees’), waarbij leerlingen vertrouwen stellen in hun mentor. Waar in het primair onderwijs de groepsleerkracht(en) als vanzelfsprekend een mentorachtige rol hebben voor de leerlingen in hun groep, is deze taak in het VO toebedeeld aan vakleerkrachten, die het mentoraat als een ‘extra’ taak hebben.

Mentoren in het VO hebben een breed palet aan taken en verantwoordelijkheden. Natuurlijk ondersteunen en monitoren zij de academische voortgang van hun mentees. Daarnaast hebben zij taken als het adviseren en informeren van hun mentees over bijvoorbeeld school- of loopbaankeuzes – de persoonlijke ontwikkeling van hun mentees. Mentoren bieden daarbij ondersteuning op sociaal-emotioneel vlak, door te luisteren naar problemen en zorgen of door deze te signaleren. Mentoren helpen bij het creëren van een goede, positieve sfeer in de klas, en zij bemiddelen bij eventuele conflicten. Tot slot hebben zij een centrale rol in de communicatie met ouders over veel van de hiervoor genoemde zaken.

De opsomming maakt duidelijk hoe belangrijk mentoren zijn. Niet alleen in de begeleiding van de schoolloopbanen, maar ook als vertrouwenspersonen die er zijn voor adolescenten die volop bezig zijn om hun identiteit te ontwikkelen en die daarbij een aanzienlijk deel van hun tijd op school doorbrengen. Van wie de schoolloopbanen worden beïnvloed door factoren en ontwikkelingen die buiten de school liggen – zoals bij Casper. De mentor is vaak de eerste die signaleert wanneer het niet goed gaat met een leerling.

Focus op de mentor

Dit alles vraagt om persoonlijke toerusting van de mentor, een heldere zorgstructuur en goede nazorg voor de mentor zodat elke mentor adequaat kan handelen wanneer hij probleemgedrag signaleert of signalen krijgt die een ernstige situatie doen vermoeden. Mentoren moeten in staat zijn om signalen op te kunnen pakken en verder te kijken dan wat leerlingen zeggen. Mart was alert en observeerde Casper zorgvuldig, ook al leken zijn woorden geruststellend. Daarbij is het belangrijk dat een mentor weet hoe hij met de ouders omgaat in dergelijke situaties. Wie neemt contact op met de ouders? Is de mentor bij het gesprek met ouders aanwezig? Hoe handelt een mentor naar de ouders zonder het vertrouwen van de leerling te beschamen? Dit alles vraagt om professionalisering van mentoren. Het mentorschap is niet zo maar iets dat vakleerkrachten er even bij doen.


Mentoren moeten in staat zijn om signalen op te kunnen pakken en verder te kijken dan wat leerlingen zeggen.

Randvoorwaardelijk zijn er ook belangrijke zaken. Een heldere zorgstructuur op school maakt dat mentoren weten wie zij als eerste in de keten moet benaderen, bijvoorbeeld in complexe situaties, maar maakt ook dat het voor mentoren duidelijk is waar hun bemoeienis met een casus stopt. Daarnaast is nazorg voor mentoren van belang. Ook dat moet in de zorgstructuur worden meegenomen. Wie is hiervoor binnen de school verantwoordelijk? Mentoren (en andere docenten) kunnen met schokkende verhalen in aanraking komen. Zij kunnen met alles wat in de samenleving voorbij komt te maken krijgen: rijkdom, armoede, verslaving, echt- en vechtscheidingen, seksueel misbruik, mishandeling… Mentoren moeten het én een plek geven én zich verhouden tot de leerling die zij onder hun hoede hebben. Dat vraagt zorgvuldige nazorg en begeleiding.

Toegerust

De vraag is hoe goed mentoren in het VO zijn toegerust om deze brede en zo belangrijke functie uit te oefenen. Mart zegt daarvoor geen extra scholing te hebben ontvangen: “We hebben een taakomschrijving en daarmee houdt het ook wel op. Veel gaat op fingerspitzengefühl.” Uit onze eigen ervaringen en uit onze eigen omgeving weten we dat de wijze waarop mentoren met hun rol omgaan, sterk verschilt tussen mentoren, ook als zij op dezelfde school werken. Er zijn scholen die professionaliseringstrajecten voor mentoren aanbieden. Wat niet wil zeggen dat alle mentoren daaraan deelnemen, en al zeker niet op alle scholen. Het valt op dat er weinig informatie is te vinden over het professionaliseringsaanbod voor mentoren. En over de mate waarin zij daar gebruik van maken. Of over de mate waarin mentoren onderling aan intervisie of reflectie doen. Het geval van Mart is wellicht veelzeggend. De vraag of mentoren voldoende tijd hebben om hun mentortaken uit te voeren, laten we dan nog maar even achterwege. Evenals de vraag of zij voldoende op de hoogte zijn naar wie of wat zij kunnen verwijzen als ze situaties zoals die van Casper signaleren. In het algemeen is het goeddeels ontbreken van wetenschappelijk onderzoek naar mentoren in het VO wellicht een teken aan de wand voor de ondermaatse aandacht voor hun rol en positie.

De rol van bestuurders en directies

Zeker in een tijd waarin steeds meer pubers psychisch kwetsbaar zijn, zo weten we uit onderzoek, is het zaak om hun eerste vertrouwenspersonen op VO-scholen optimaal toe te rusten om ook daadwerkelijk die vertrouwenspersoon te kunnen zijn. Dat vraagt om professionalisering bij alle schoolbesturen en op alle scholen waar dat nog onvoldoende gebeurt. Door gericht cursusaanbod, door mogelijkheden voor reflectie en intervisie, door het mogelijk maken van uitwisseling over leerlingen tussen mentoren die elkaar opvolgen in de begeleiding van groepen en door actieve steun vanuit de zorgstructuren op scholen. En door daartoe via het scheppen van adequate randvoorwaarden aan bij te dragen. Daartoe zijn bestuurders en directies aan zet, en daartoe roepen wij hen met kracht op.


Rob Gilsing is lector Jeugdhulp in transformatie aan De Haagse Hogeschool en Peter de Vries is expert en onderzoeker ouderbetrokkenheid.