In 2017 hield hoogleraar Micha de Winter een rede, ter gelegenheid van zijn afscheid als faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht. Afgelopen november, tijdens een van de NIVOZ onderwijsavonden, herhaalde hij nog eens de strekking van zijn betoog: onderwijs en opvoeding moeten hoopgevend zijn.

Jonge mensen hebben hoop en optimisme nodig. Die vormen de motor van hun persoonlijke ontwikkeling. Als je kinderen van jongs af aan weet mee te geven dat ze ertoe toen, dat ze erbij horen, dat de samenleving ook op hén zit te wachten, dan wakker je de motivatie aan om zich te willen inspannen, te werken aan doelen, te willen leren en zich te willen ontwikkelen. Maar als je als kind níet hoopvol naar de toekomst leert kijken, als je níet leert zien dat er voor jou een rol is weggelegd en dat er iets positiefs van je verwacht wordt, dan is de kans groot dat je bij de pakken neer gaat zitten en dat je verdrietig, bang, boos of wanhopig wordt. (Uit: Pedagogiek Over Hoop)

Slagen wij erin, om hoopgevend te zijn in ons onderwijs, in ons jeugdbeleid?

“Niet zo goed. Ik vind dat ons denken over de ontwikkeling en het leren van kinderen en jongeren de afgelopen decennia bijna volledig in het teken is komen te staan van onze kennelijke angst voor afwijkingen, risico’s en achterstanden. Het is goed om aandacht te hebben voor waar het misgaat, maar onze blik is daardoor wel ernstig vertroebeld geraakt. We lijken te zijn vergeten dat kinderen in de allereerste plaats behoefte hebben aan erkenning en waardering voor wie ze zijn. Dat ze meer zijn dan hun adhd, dyslexie of leerstijldeficiëntie. Bovendien lijkt het alsof het in het onderwijs alleen nog maar gaat om cognitieve ontwikkeling, terwijl iedereen weet dat ons menselijk functioneren enorm sterk samenhangt met onze emoties, met onze sociale relaties en identiteit. Ik heb het al vaker gezegd: het is een drama dat in het onderwijs de pedagogiek is verdrongen door de onderwijskunde. Daarmee hebben we waarden als meetbaarheid en effectiviteit laten prevaleren boven de behoefte van leerlingen aan ondersteuning, perspectief en begeleiding bij hun identiteitsontwikkeling en persoonsvorming. En juist die laatste aspecten zijn van enorme invloed op de manier waarop jonge mensen in het leven staan, of ze hoopvol dan wel lethargisch worden.”

Is er verschil tussen hoop en optimisme?

“Hoop en optimisme zijn begrippen die wat mij betreft dicht bij elkaar liggen. Optimisme zie ik als een levenshouding die ervoor zorgt dat je steeds probeert positieve kanten van gebeurtenissen te zien, ondanks het feit dat de wereld er vaak grimmig uitziet. Dat kan natuurlijk lang niet altijd - denk aan Auschwitz of de genocide in Rwanda -, maar heel vaak ook wél. Hans Rosling is voor mij een groot voorbeeld daarin. Hij was een Zweedse arts die er zijn levenswerk van maakte om met behulp van harde cijfers te laten zien dat het met heel veel zaken in de wereld veel beter gaat dan we met z’n allen vaak denken. Bij hoop gaat het niet alleen om die positieve houding, maar vooral ook om de verwachting en de overtuiging dat je dingen kunt aanpakken, dat je samen met anderen in staat bent verbeteringen tot stand te brengen. We weten dat de toekomst onzeker is, maar je wilt niet rustig afwachten tot alles vanzelf goedkomt. Voor mij heeft ‘hoop’ dus alles te maken met handelen, in actie komen. Het onderwijs is een van de belangrijkste plekken waar jonge mensen de competenties en attitude die ze daarvoor nodig hebben kunnen opdoen.”

De remedie was volgens Dasberg een toekomstgerichte pedagogiek, die kinderen een perspectief geeft en uitgaat van groei. Wereldproblemen kan je niet voor kinderen verdoezelen, constateerde ze toen al. Grootbrengen door kleinhouden was onmogelijk en trouwens ook onwenselijk. Maar des te belangrijker vond ze het dat opvoeders die problemen voor kinderen proberen te vertalen. ‘Ze moeten de presentatie van leed en onrecht gepaard laten gaan met de presentatie van hoop en mogelijkheden tot verbetering […] En dus bestaat er’, zo concludeerde ze, ‘geen andere pedagogie dan de pedagogie van de hoop’. (Uit: Pedagogiek Over Hoop)

Lea Dasberg’s verwachting is ijdel gebleken. Er is helemaal geen pedagogiek van de hoop ontstaan. Waarom wordt een zo wenkend perspectief toch niet bewaarheid?

“Daarvoor zijn verschillende oorzaken. Deels de tijdgeest die minder idealistisch werd, zakelijker en vooral individualistischer, terwijl Dasbergs pedagogiek juist gericht was op een betere samenleving. Maar ook hebben de ontwikkelingen in de sociale en pedagogische wetenschappen een heel grote rol gespeeld. De pedagogiek moest steeds meer op ‘natuurwetenschappelijke’ leest worden geschoeid, de rekenmeesters kregen de overhand, en het nadenken over de doelen van opvoeding en onderwijs werd van de Universiteiten gebannen. De relatie tussen opvoeding en samenleving was te ingewikkeld om te meten, en daarom hielden de meeste wetenschappers dit thema maar voor gezien.”

Wat doen wij tegenwoordig om kinderen en jongeren te helpen betekenis te geven aan alle ellende die vaak ongefilterd hun wereld binnenkomt? Slagen wij erin om daaraan perspectieven voor verbetering te verbinden?

“Mijn overtuiging, gebaseerd op heel veel waarneming en gesprekken in het onderwijsveld, is dat we daar met elkaar enorm in tekortschieten. Veel docenten en bestuurders vinden dat niet de primaire taak van het onderwijs. Dat heeft dan weer te maken met de enorme en wat mij betreft volstrekt doorgeslagen focus op resultaten en toetsing daarvan. Daarmee doen we wat mij betreft kinderen én samenleving ernstig tekort, want er is zoveel meer dat in ontwikkeling van grote betekenis is.”

John Dewey, Amerikaans filosoof en onderwijshervormer, beschreef hoop als een instinctieve impuls tot groei. Gaandeweg leren kinderen om die impuls te verbinden met het gebruik van gezond verstand, bijvoorbeeld als ze bepaalde belangrijke doelen willen bereiken. Dan is er sprake van ‘living in hope’; in Dewey’s visie is dat een leven dat verbonden is met de natuur en de menselijke gemeenschap. Pedagogisch vertaald betekent dit, dat we jonge mensen moeten stimuleren om recht te doen aan de sociale erfenis van hun voorouders, en aan het belang van volgende generaties. Zo leer je het individuele belang te overstijgen, en ontstaat een grotere betrokkenheid bij de menselijke gemeenschap en de wereld om je heen: de ecologie. Een tweede pedagogische voorwaarde voor ‘living in hope’ is bij Dewey ‘ intelligente, enthousiaste toewijding. De kans dat je hoop wordt bewaarheid, wordt groter wanneer je je verstand gebruikt, creativiteit aan de dag legt en vooral als je bereid bent samen te werken met anderen. De ultieme hoop, in Dewey’s termen, is dan ook gelegen in ‘een leven van uitdaging, creativiteit en coöperatief democratisch leven’. (Uit: Pedagogiek Over Hoop)

Je hebt contouren ontwikkeld voor een hoopgevende sociale pedagogiek, namelijk: (1) handelingsperspectieven cultiveren, (2) onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens, (3) optimisme voorleven en {4) participatie bevorderen. We pakken ze even een voor een.

(1) Handelingsperspectieven cultiveren
Waar de coachings-industrie zich en masse richt op de persoonlijke verantwoordelijkheid voor je gedrag (‘succes én falen hangen van jezelf af’), dient de sociale pedagogiek zich wat mij betreft te richten op het perspectief van het gemeenschappelijk handelen: ‘shared agency’.

Kun je iets meer vertellen over die ‘shared agency?’ Hoe ziet dat eruit?

“Shared Agency - gemeenschappelijk handelen - betekent dat je kinderen expliciet leert hoe je samen doelen kunt stellen en bereiken. Iedereen weet dat goed samenwerken vaak heel complex is, en toch besteden we in onderwijs nauwelijks aandacht aan de competenties die je daarvoor nodig hebt. Het onderwijs loopt in die zin er achter bij de ontwikkelingen in de netwerk-samenleving. Maar: ‘agency’ gaat niet alleen maar over vaardigheden. Er zit ook een maatschappelijke, morele kant aan. Het gaat erom dat we kinderen laten zien en leren dat het zinvol is om met elkaar problemen of misstanden aan te pakken. Veel voorbeelden daarvan zijn in de geschiedenis te vinden, Ghandi, Mandela, maar natuurlijk ook in het heden, bijvoorbeeld Boylan Slat, die zich tot doel gesteld heeft om de plastic soep uit onze oceanen op te ruimen

De gedachte dat je door eigen inspanningen en samen met anderen je manier van leven en samenleven kunt beïnvloeden vind ik hoopgevend. In de wetenschap bestaat daar trouwens ook allerlei onderzoek over. Mensen die het gevoel hebben dat ‘anderen’ hun leven bepalen (externe locus of control, externe attributie) hebben een lager ‘welbevinden’ dan mensen met een interne locus of control, interne attributie. In het beroemde wetenschappelijke ‘Handbook of Hope (Carl Snyder) wordt op allerlei manieren aangetoond dat meer hoop gepaard gaat met een betere lichamelijke en psychische gezondheid.”

(2) Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens
De Franse pedagoog Philippe Meirieu zegt het heel mooi: ‘de verleiding voor kinderen is heel groot om in het eigen egocentrische verlangen te blijven hangen, dat te cultiveren en geen andere dan je eigen belangen in ogenschouw te nemen. Dat gaat niet vanzelf over; de opvoeder moet zich inspannen om het kind te laten ontsnappen aan de tirannie van het ik en het hier en nu: alles, en wel nu meteen. Een dergelijke houding sluit namelijk elke mogelijkheid uit om iets van een toekomst te ontwaren’ (p. 78). De ouder of de docent moet dit proces letterlijk onderbreken, opschorten: “stop, wacht even, neem de tijd om even na te denken voor je wat doet”.

Eigenlijk een oud, pedagogisch principe dat om de een of andere reden in de vergetelheid is geraakt, zo schrijf je verder. Wat is er nodig om dat principe weer aantrekkelijk of geloofwaardig te maken?

“Onder invloed van het Angelsaksische behaviorisme zijn we opvoeding meer en meer gaan versmallen tot gedragsmodificatie. Dat geldt voor thuis, bijvoorbeeld de Triple P programma’s, maar ook in scholen. De manier waarop leerlingen zich gedragen is zelfs vaak een criterium waarop docenten worden beoordeeld. Gedragsprogramma’s voor in de klas zijn er in overvloed. Taakspel, positive behavior support, etc. Aangepast gedrag is de norm. Echter, in de opvoeding en de vorming van kinderen, bijvoorbeeld tot burgerschap, gaat het om veel meer dan aangepast gedrag alleen. Identiteit – wie ben ik, wie wil ik zijn, welke bijdrage kan ik leveren aan de wereld, et cetera – en kritisch vermogen zijn minstens zo belangrijk. Dat vraagt om meer dan alleen gewenst gedrag belonen en ongewenst gedrag ontmoedigen. Daar heb je ervaren volwassenen bij nodig met wie kinderen zich kunnen identificeren, in wie ze vertrouwen hebben, die hen durven tegenspreken en die hun leren om tegen te denken. Misschien speelt het afnemende gezag van docenten ook een rol in dit proces. Voor tegenspreken en tegendenken – het onderbreken van Meirieu – is moed nodig, want het levert risico’s op: ordeverstoring, kinderen die zich aangevallen voelen of zich te pas en te onpas op hun religie beroepen, etc. Vaak gaat men dit soort confrontaties liever uit de weg. Toch is het van belang dat je leerlingen duidelijk maakt dat tegenspreken en tegendenken iets is wat bij onderwijs hoort, en waar je juist heel veel van leert. We moeten dit uit de sfeer van ‘gelijk hebben en gelijk krijgen’ zien te halen, en dat doe je door er tevoren over te communiceren.”

(3) Optimisme voorleven
Het derde element van de hoopgevende sociale pedagogiek: het optimisme. Er is inmiddels veel onderzoek dat laat zien dat je van een gezonde dosis optimisme gelukkiger, gezonder en slimmer wordt. Ouders, docenten en al die andere opvoeders, ook politici die dat optimisme weten te stimuleren, krijgen absoluut waar voor hun geld, want de revenuen zijn inderdaad onmiskenbaar. […] Echter, je kunt de oplossing voor allerlei maatschappelijke problemen niet uitsluitend in de gedachtenwereld of het brein van het individu zoeken. Maar we schieten er ook niks mee op als we de bal helemaal bij de politiek leggen, alsof we er als burgers zelf niets mee te maken hebben. En zo kom je dan vanzelf uit bij een pedagogiek die jonge mensen, maar ook opvoeders wil uitdagen om sociale problemen met elkaar ter hand te nemen. Daar is onherroepelijk een flinke dosis hoop en optimisme voor nodig.

Optimisme kun je leren?

“Ja. Zelf heb ik, zoals eerder gezegd, wat dit betreft veel van Rosling geleerd. Die heeft mij laten zien dat je echt vaak moet zoeken naar positieve aspecten, omdat we in een cultuur leven waarin vooral het negatieve permanent wordt uitvergroot. Dit kunnen we ook heel goed aan kinderen leren. Overigens bestaan er ook allerlei programma’s om kinderen meer optimistisch te leren denken, zoals werk van Martin Seligman. Er zijn ontwikkelingen die op dit moment de gemeenschapszin stimuleren. Bewegingen zoals rond het klimaat, dierenrechten etc. enorm aan kracht gewonnen hebben als reactie op een ideaal-loze, vooral technocratische manier van politiek bedrijven. Je ziet daarover veel verontwaardiging en woede, en die leiden tot gemeenschappelijke actie. Daar word ik zelf ook heel optimistisch en hoopvol van!”

(4) Participatie bevorderen
Het laatste thema: participatie bevorderen. De grote vraag van een hoopgevende sociale pedagogiek is eigenlijk wat kinderen en jongeren in deze tijd nodig hebben om zich te ontwikkelen tot actieve, verantwoordelijke burgers van de samenleving. Actieve participatie is daarbij een belangrijk pedagogisch instrument: je leert door te mee te doen. Maar het is tegelijkertijd een pedagogisch doel. Want een democratische samenleving bestaat bij de gratie van burgers die in staat en bereid zijn gemeenschappelijke problemen aan te pakken.

Het pedagogische instrument van de actieve participatie. Wat moet ik me daar precies bij voorstellen?

“Daarover heb ik een paar boeken geschreven, o.a. Kinderen als medeburgers en Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Het principe is: als je kinderen serieus neemt, een stem geeft, ze actief betreft bij allerlei zaken die voor hen en de samenleving van belang zijn, dan is dat zowel heilzaam voor henzelf, als voor de samenleving als geheel. Actieve participatie is overigens ook een van de drie essentiële rechten van het Kind volgens het kinderrechtenverdrag.”

Micha de Winter

We zitten midden in een pandemie. Geen beter moment om het over hoopgevend onderwijs en hoopgevende opvoeding te hebben?

“Het is een indrukwekkende case voor hoopgevend onderwijs en opvoeding. Luister naar alle doemverhalen die over ons worden uitgestrooid, en bedenk wat die kinderen daar in vredesnaam mee moeten. Dus: volwassenen moeten met hen praten, nadenken, onderzoeken. Hoe komt dit, wat zijn de oorzaken van de pandemie? Maar vooral, wat kunnen we er samen aan doen? Onderscheiden van feiten en nepfeiten (onderbreken van impulsieve oordelen), kortom alle elementen zitten erin.”

Tot slot, je schrijft dat pedagogiek moet gaan over perspectief, over groei, en over het handelen van volwassenen om die groei te stimuleren. Waar vinden wij zelf hoop, in dit werk met de nieuwe generatie?

“Hoop kan voor mensen veel verschillende bronnen hebben. Sommigen ontlenen hun hoop aan hun geloof, aan een hogere macht of aan een leven na het aardse bestaan. Anderen halen hun hoop uit hun politieke overtuiging, bijvoorbeeld gedreven door hun zorgen over klimaatverandering of globalisering. Denk maar aan activisten zoals Greta Thunberg. Voor mij persoonlijk is de geschiedenis van mijn familie een heel belangrijke bron van hoop. Mijn ouders waren overlevenden van de Holocaust, maar wilden niet blijven hangen in het onmetelijke verdriet over alle familie en geliefden die door de Nazi’s waren vermoord. Zij vestigden hun hoop op de nieuwe generatie, en stopten daar zo ongeveer al hun energie in. Die houding, hoe moeilijk dat ook soms is geweest, inspireert mij tot op de dag van vandaag.”

Renske Valk is hoofdredacteur van Van Twaalf tot Achttien.

Lees ook: Pedagogiek Over Hoop, Het onmiskenbare belang van optimisme in opvoeding en Onderwijs, Rede ter gelegenheid van het afscheid als Faculteitshoogleraar Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht, 31 mei 2017, Micha de Winter

https://www.ris.uu.nl/ws/files/33028988/Afscheidscollege_mei_2017_webversie_definitief_30_5_2017.pdf