‘Toen ik gisteren naar Studio Sport keek, en Ronald Koeman hoorde praten, dacht ik aan u.’ Misschien wel de beste mail die ik ooit van een student heb ontvangen. Wat bleek het geval: Koeman werd na een wedstrijd geïnterviewd. Hij had als coach een speler gewisseld toen zijn team een tegengoal kreeg: ‘Je ziet dat je team niet functioneert, en dan moet je ingrijpen.’ In het taalgebruik van Koeman viel de student in kwestie het gebruik van de jij-vorm op, en hij dacht daarover na: zou het een manier zijn om enige afstand te creëren tussen hem en het wedstrijdverloop? Talige reflectie, zomaar op een zondagavond met (mogelijk) het bord op schoot.

Taal overal

Leerlingen meer taalbewust maken, dat was een van de doelen van een project waarin ik als docent-lector aan het Beatrix College in Tilburg Reeshof het vak Taalwetenschap verzorgde. Leerlingen in 5 VWO kregen een half jaar lang twee uur les per week, waarin we een heel scala aan onderwerpen bespraken: van hoe je taalgebruik verraadt waar je vandaan komt en met wie je omgaat, via relaties tussen talen in de wereld - het Spaanse woord voor burgemeester, alcalde, is een Arabisch leenwoord, en dat is geen toeval - tot de plek van het Nederlands wereldwijd - veel leerlingen waren verbaasd dat het Nederlands van de ongeveer 7000 talen in de wereld in de top 50 van talen met de meeste sprekers staat. Taalgebruik is vaak bijna letterlijk vanzelfsprekend, en daar kunnen zulke feitjes een ander licht op werpen.

In mijn vak ging het veel over onderwerpen die bij het vak Nederlands hoorden, maar misschien wel net zo vaak over andere vakken: een Arabisch leenwoord in het Spaans is een talige archeologische vondst die je historisch kunt verklaren. En als het om nieuwe leenwoorden gaat, dan heb je het over handelscontacten, culturele beïnvloeding en de demografische samenstelling van de Randstad en de rest van het land – over economie, maatschappijleer, aardrijkskunde. Die interdisciplinaire aanpak maakt duidelijk dat ‘taal’ eigenlijk veelzeggend is voor allerlei vakken en vakgebieden. In de huidige opzet van het middelbareschoolcurriculum is dat misschien niet makkelijk vorm te geven, maar het zou mooi zijn als er meer aandacht voor dwarsverbanden mogelijk is, zeker in de bovenbouw van havo en vwo, die voorbereiden op het hoger onderwijs waarin leerstof veel meer thematisch in blokken aangeboden wordt.

Ongeacht de concrete vraag zet je een stap weg van het normatieve ‘zo hoort het’ taalonderwijs, naar een meer verklarende - hoe komt het? - insteek

Taal zelf onderzoeken

Op veel vragen van leerlingen had ik niet direct een antwoord: krijgt Koeman minder de schuld van het slechte spel van zijn team doordat hij in zijn taalgebruik niet de ik-vorm kiest? Een tweede doel van het vak was het kennismaken met onderzoeksmethoden. Op het moment dat een leerling een vraag als deze stelt, is mijn reactie niet een antwoord, maar een tegenvraag: hoe zou je daarachter kunnen komen? In dit geval zou je een aantal scenario’s kunnen formuleren, steeds in de ik- en in de jij-vorm, en die voorleggen aan mensen en ze op een schaal van 1 tot 7 aan laten geven in hoeverre de voetbaltrainer (of de politicus, de burgemeester etc.) verantwoordelijk is voor wat er misgaat. Zien we hier een verschil dat samenhangt met de formuleringskeuzes? Voor zo’n onderzoek heb je niet veel meer nodig dan wat creativiteit, misschien een online vragenlijsttool om meer mensen te bereiken, en een simpele analyse van de antwoorden, waar de wiskundedocent eventueel meteen iets over standaardafwijking en t-tests aan kan koppelen.

Door de vraag ‘hoe zou je daarachter kunnen komen’ te stellen, worden leerlingen uitgenodigd om zelf aan de slag te gaan. In plaats van een antwoord te krijgen, worden ze opgezadeld met een veel actievere rol. Voor je het weet, zit je dan in een klas waar alle leerlingen proberen woordjes te leren terwijl de muziek heel hard aan staat en daarna nog eens, maar dan in stilte. Want is huiswerk leren met muziek aan nou afleidend? Soms leidt het tot mooie gesprekken, zoals de keer dat een leerling zijn oma ging interviewen over dialectgebruik in haar jeugd. Soms tot oprecht geïnteresseerde vragen (hoe kun je slechte resultaten uit de toetsweek het best framen wanneer je ze aan je ouders vertelt)? Ongeacht de concrete vraag zet je een stap weg van het normatieve ‘zo hoort het’ taalonderwijs, naar een meer verklarende - hoe komt het? - insteek enerzijds en ruimte voor een bredere kijk op wat taalkunde en taalbeheersing allemaal inhouden anderzijds.

De andere rol voor leerlingen brengt ook een andere rol voor docenten met zich mee. In plaats van het geven van een antwoord, ben je bezig met het formuleren van een goede (lees: beantwoordbare) vraag. Je begeleidt leerlingen in een creatief proces en denkt met ze mee. Je wijst ze op bronnen en bent kritisch op ontbrekende denkstappen. In de jaren dat ik aan het Beatrix College werkte, merkte ik dat die andere rol niet altijd makkelijk is. In een workshop die ik gaf over het formuleren van onderzoeksvragen, gaf een mede-docent een voorbeeld van wat hij een goede vraag vond. Wat het tot een goede vraag maakte? Het feit dat hij het antwoord wist, en dus een project erover zou kunnen begeleiden. Dat leidde tot een interessante discussie: een vraag waarop je het antwoord al weet, leek mij nou juist níet zo interessant. Het is dus niet altijd makkelijk om die nieuwe rol aan te nemen – je positie is onzekerder, en het kan ook veel tijd kosten. Maar het levert ook veel op: studenten zijn medeverantwoordelijk en daardoor vaak meer betrokken. Dat verhoogt de leerwinst en bereidt ze voor op de studiehouding die later van ze verwacht wordt.

Nieuwe taal

Veel van het dagelijks taalgebruik van leerlingen speelt zich online af. Hier gebeuren interessante dingen, zoals bijvoorbeeld de (veranderende?) rol van interpunctie op WhatsApp. Een kort antwoord met een punt (A: ‘zullen we samen een cadeautje kopen?’ B: ‘ok.’) wordt geïnterpreteerd als kortaf (A: ‘uhm, is er iets?’). Dat herkent elke frequente WhatsApp-gebruiker, maar het is geen officiële, formele regel. Hoe komt dat? Waar neerlandici en taalwetenschappers al (veel) onderzoek doen naar dergelijke ontwikkelingen in het taalgebruik, is daar helaas in veel lesboeken nog niet zoveel van terug te vinden. Als we willen bereiken dat leerlingen inzien hoe relevant het schoolvak Nederlands is, en hoe fascinerend taal, dan valt hier nog wel wat te winnen.

Taalbewuste leerlingen, die uit zichzelf metalinguïstische reflectie met je delen, dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Aandacht besteden aan taalgebruik dat direct op hun eigen ervaringen aansluit helpt daarbij, net zoals ze een actieve, onderzoekende rol geven. Maar in mijn ervaring is het allerbelangrijkste nog wel dat je zelf laat blijken hoezeer taal je fascineert. Dat taal de moeite waard is, is de belangrijkste boodschap. Daarin slaag ik vast niet altijd. Maar wel bij die student van dat mailtje. Hij eindigde met ‘nou ja, ik vond het leuk hierover na te denken en u vast ook!’ Dat wens ik elke leerkracht, en alle leerlingen van harte toe.