Op het eerste gezicht gaan ouderbetrokkenheid en democratisch burgerschap goed samen. In schoolkeuze: de overheid laat de schoolkeuze aan de ouders over; het is een vrijheid om zelf te mogen kiezen en het is een vorm van burgerparticipatie. En in onderwijsvrijheid: particulier initiatief, dus inspanning van burgers en associaties van burgers (verenigingen, stichtingen), waaronder ouders, spelen een grote rol in het stichten en besturen van scholen; het bevordert pluraliteit en participatie. En ook in medezeggenschap: ouders kunnen participeren in overleg en beslissingen over verscheidene aspecten van het onderwijs en de school. Misschien is ook belangstellen in en bijdragen aan schoolse activiteiten als burgerparticipatie te begrijpen. Ouders laten zich daarbij actief in met het schoolse leven als deel van het samenleven. Zulke betrokkenheid zorgt bovendien voor een hechtere band tussen school en omgeving. Dit kan bijdragen aan maatschappelijke inbedding van het onderwijs, wat op haar beurt bevorderlijk is voor de burgerschapsvormende functie van de school.

Ouderbetrokkenheid en burgerschap passen prima bij elkaar. Tegelijkertijd staat ouderbetrokkenheid op gespannen voet met democratisch burgerschap. We onderzoeken de samenhang en tegenstelling. Aanknopend daarbij komen we tot een praktisch voorstel voor wederzijdse versterking.

Bevestiging en spanning

Zoals gezegd: in tenminste vijf opzichten bevestigt ouderbetrokkenheid burgerschap.

  1. Schoolkeuzevrijheid.
  2. Onderwijsvrijheid.
  3. Medezeggenschap.
  4. Belangstelling voor en bijdrage aan school.
  5. Maatschappelijke inbedding van de school.

Maar in vier opzichten staat ouderbetrokkenheid op gespannen voet met burgerschap:

  1. De publieke verantwoordelijkheid wordt begrensd door de onderwijsvrijheid.
  2. De professionele autonomie docent staat onder druk.
  3. De privacy van leerlingen komt gemakkelijk in het gedrang.
  4. Ouderbetrokkenheid gaat ten koste van kansengelijkheid tussen leerlingen, want versterkt de ongelijke condities thuis en ongelijkheid tussen ouders.

De vier knelpunten lichten we toe.

Publieke verantwoordelijkheid

De grondwettelijke onderwijsvrijheid garandeert een ruime mate van schoolkeuze-vrijheid en medezeggenschap van ouders. De voordelen met het oog op de ouderlijke vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst en het ouderrecht (ouderlijke autoriteit ten aanzien van de opvoeding van de eigen kinderen) zijn evident. Maar ook de nadelen liggen voor de hand. Onderwijsvrijheid gaat gemakkelijk ten koste van (de mogelijkheid van realisering van) publieke verantwoordelijkheid voor ten eerste algemene belangen (bijvoorbeeld bewaken van verdraagzaamheid en gelijkheid of gelijkwaardigheid, bevorderen van integratie) en ten tweede individuele belangen van kinderen (bijvoorbeeld gelijke kansen, erkenning talenten, open toekomst).

Professionele autonomie

Ouderbetrokkenheid betekent onder meer dat ouders thuis helpen bij het schoolwerk van hun kinderen (gek genoeg meestal ‘huiswerk’ genoemd) en zich inlaten met wat er op school gebeurt met en rond hun kinderen, zoals belangstelling tonen, contact hebben over voortgang en gedrag, eventueel helpen met schoolwerk op school en, voor zover relevant, meepraten over differentiatie, selectie, verwijzing, behandeling en dergelijke.

Een risico van samenwerking tussen ouders en leraren is dat de professionele autonomie van de leraren in het gedrang komt. Ouderbetrokkenheid wordt door leraren soms als bemoeienis of bemoeizucht ervaren. De negatieve waardering is begrijpelijk wanneer ouders geen recht doen aan de kundigheid en de autoriteit van de leraar. Eerbiediging van professionele autonomie is cruciaal in een democratie. Dat iedereen overal even veel verstand van heeft of dat iedereen recht heeft op zijn eigen gelijk of dat iedereen altijd beter mag weten dan anderen en dat iedereen daarom altijd overal over mag meepraten en mag meebeslissen … zulk soort egaliteit is een karikatuur van democratie. In een gezonde democratie worden professioneel gezag en professionele soevereiniteit erkend en vereist burgerschap vertrouwen en een zekere bescheidenheid.

Privacy van leerlingen

Ouderbetrokkenheid verknoopt het leven thuis met het schoolse leven. Het ouderlijke toezicht wordt geïntensiveerd. Dat gaat ten koste van de privacy van de leerlingen. Kinderen worden toch al steeds minder aan zichzelf overgelaten. De tijdruimte in het alledaagse kinderleven zonder toezicht of controle van ouders neemt af. De literatuur spreekt van ‘overparenting’, ‘helicopter parenting’, ‘smothering’, zelfs van ‘paranoid parenting’. Hoe intensiever het contact tussen ouders en leraren, hoe meer het leven thuis en het leven op school met elkaar verweven raken, hoe meer de privacy van de kinderen in het gedrang komt. Privacy is één van de basale rechten van burgers.

Gelijke kansen

Verschillende categorieën ouders investeren sterk verschillend in het onderwijs van hun kinderen. Deze verschillen betreffen zowel ‘home based’ ouderbetrokkenheid (cultureel kapitaal, instructief ouderschap, hulp bij huiswerk enzovoort) als ‘school based’

ouderbetrokkenheid (contact met docent, actief op school enzovoort) en ook schaduw-onderwijs (bijles, tentamentraining). De ongelijkheid qua investering hangt samen met de sociaal-economische status (SES) van de ouders. Gevolg is dat ouderbetrokkenheid bijdraagt aan bestendiging van maatschappelijke ongelijkheid.

Volgens ons is het mogelijk ouderbetrokkenheid en burgerschap beide te versterken én de spanning ertussen te verzachten.

Ouderbetrokkenheid ter discussie

Genoemde knelpunten zien we terug in de discussie over ouderbetrokkenheid (Van der Ploeg, 2018). Met name het tweede en het vierde: professionele autonomie en gelijke kansen. Illustratief voor de reserve van veel leraren is een artikel van Titia Wittenberg, schoolleider havo-vwo:

In de Volkskrant en het Nederlands Dagblad publiceerde zij hetzelfde artikel op 17 juli 2019. “Er moet een halt worden toegeroepen aan ouders die menen alles beter te weten dan de school(…) … de toenemende juridisering van het onderwijs is een feit. Hoe kan de wal het schip keren? Volgens mij kan dat als de overheid niet alleen oog heeft voor het regelen van de rechten van ouders, maar ook beter kijkt naar de rechten van docenten. (…) Ouders denken dat zij, in tegenstelling tot de vakdocenten, wél het tekort van 0.4 kunnen vinden in één van de acht examens waardoor hun kind alsnog geslaagd zou zijn. Immers, de wet biedt het recht op inzage ter controle; je zou wel gek zijn dit niet te gebruiken. ‘Hoe kan ik mijn kind nog in de ogen kijken als ik niet alles heb geprobeerd om de beslissing terug te draaien?’ of ‘Niet geschoten is altijd mis’. (…) Ik roep politieke partijen op beleid te maken waar het recht van de mondige ouder ophoudt en waar de bevoegdheden van de onderwijsprofessional vanzelfsprekend zijn. Waar (aan)klagen geen zin heeft. Beslissen ouders of een kind over kan of niet? Beslissen ouders in welke klas hun kind moet worden geplaatst, van welke docent het les moet krijgen, hoeveel herkansingen het moet krijgen?” (Wittenberg, 2019).

Even gangbaar als de zorg om professionele autonomie is de zorg om gelijke kansen. Hoewel ouderbetrokkenheid vaak ook juist gezien wordt als bevorderlijk voor gelijke kansen. Dat was tweehonderd jaar geleden al zo in de Verenigde Staten. Daar waren in 1815 bijeenkomsten waarin met ouders werd gesproken over hun invloed op de schoolontwikkeling van hun kind. De aanleiding was bezorgdheid over de ontwikkeling van leerlingen uit lagere sociale milieus en die van migrantenkinderen. Welgestelde ouders begeleidden hun kinderen. Als minder welgestelde ouders leerden dan ook te doen, zouden deze kinderen betere kansen krijgen (Berger, 1991). Aandacht voor ouderbetrokkenheid is nu ook in Nederland gericht op verbetering van schoolprestaties en zodoende op gelijke kansen (Bakker, 2016). Desondanks wordt vaak geconstateerd dat ouderbetrokkenheid zelf scheef verdeeld is en hierdoor ten koste gaat van gelijkheid. In de periode van de coronacrisis en het thuisonderwijs werd dit pijnlijk duidelijk. Sommige ouders hielpen hun kinderen volop en effectief met het schoolwerk en gaven voldoende structuur, andere niet of nauwelijks.

Tegenover de risico’s en zorgen staan de voordelen van ouderbetrokkenheid. Studies hebben aangetoond dat ouderbetrokkenheid gunstig kan zijn, ook in de leeftijdsgroep van twaalf tot achttien jaar. Er zijn positieve effecten gemeten voor taal- en wiskundeprestaties, maar ook voor niet-cognitieve aspecten, zoals zelfbeeld, motivatie, zelfwerkzaamheid, spijbelen, voortijdig schoolverlaten en loopbaanoriëntatie. Het gaat hierbij overigens vooral om de betrokkenheid die ouders thuis tonen, zoals interesse, aanmoedigen en hoge verwachtingen die ouders van hun kind hebben. Wanneer ouders zich te veel bemoeien met het huiswerk van hun kind of sociale controle uitoefenen of grote druk om goed te presteren, heeft dat een negatief effect. En als de frequentie van het contact tussen school en ouders toeneemt vanwege slechte prestaties of spijbelgedrag, kan een leerling te veel druk ervaren (Bakker et al., 2013; Boonk et al., 2018).

Het kan beter

We hebben laten zien hoe ouderbetrokkenheid en burgerschap goed kunnen samengaan en wat de spanningen zijn. Een en ander is terug te zien in de actuele discussie over ouderbetrokkenheid, waaruit ook naar voren komt dat het niet verstandig is om ouderbetrokkenheid te beperken. Interessante en dringende vraag nu is wat dit alles betekent voor ouderbetrokkenheid met het oog op burgerschap, met name in het voortgezet onderwijs.

Volgens ons is het mogelijk ouderbetrokkenheid en burgerschap beide te versterken én de spanning ertussen te verzachten door: (1) de communicatie tussen ouders en school te normeren, alle communicatie, inclusief de bestuurlijk georiënteerde medezeggenschap en de zorg- en/of prestatie-georiënteerde tienminutengesprekken, en door (2) de communicatie tussen ouders en leraren enigermate uitbreiden.

De werkbaarheid en werkzaamheid van een en ander willen we de komende tijd onderzoeken. Het is een 5-ledig voorstel:

1. In alle communicatie moeten ouders en professionals (leraar, schoolleider enz.) elkaars autoriteit en verantwoordelijkheid erkennen, maar vooral ook onder ogen zien dat dit niet altijd even gemakkelijk is. Dit betekent dat ze, zodra het nodig is, hiervan uitdrukkelijk een onderwerp van gesprek maken, waarbij ze elkaars meningen, inzichten en emoties aangaande verdeling van autoriteit en verantwoordelijkheid serieus nemen en, ook bij principiële verschillen van oordeel, pragmatisch naar evenwicht en afbakening zoeken. Waar dit gebeurt, valt te verwachten dat wederzijds vertrouwen toeneemt. Omgekeerd draagt vertrouwen uiteraard op zijn beurt bij aan erkenning van elkaars autoriteit en verantwoordelijkheid. Van professionals mag sowieso verlangd worden dat ze hun best hiervoor doen, juist vanwege hun professionaliteit. Ouders kunnen ertoe uitgenodigd en er eventueel in begeleid worden.

2. In alle communicatie moeten ouders en professionals serieus rekening houden met de privacy van de leerling. Het gebeurt te vaak en te gemakkelijk dat in of door contacten en systemen (zoals Magister) zonder dat het noodzakelijk is informatie uitgewisseld wordt, die voor de leerling zelf ‘gevoelig’ ligt om wat voor reden dan ook. Professionals horen hierop bedacht te zijn en dit te voorkomen. In de communicatie met ouders mag van de professional verwacht worden dat hij dit bewaakt. Het betekent niet alleen terughoudendheid in het delen van informatie in een systeem als Magister (cijfers, feedback, verzuim), maar ook voorzichtigheid en zuinigheid met informatie in het tienminuten-gesprek en --om nog maar wat te noemen-- bij de diplomauitreiking: niet zelden worden anekdotes verteld die voor het publiek humoristisch of aandoenlijk zijn, maar voor de leerling zelf tenenkrommend of pijnlijk.

3. Om het verband tussen ouderbetrokkenheid en kansenongelijkheid te verkleinen zou het onderwijs zodanig moeten zijn dat schoolwerk thuis (‘huiswerk’) niet nodig is en dat investeren in schaduwonderwijs (trainingen, bijles e.d.) voor niemand aantrekkelijk is. Voorwaarden hiervoor zijn onder meer optimaal gebruik van lestijd, effectieve differentiatie, adequate programmering, überhaupt onderwijs van goede kwaliteit én volledig vertrouwen van de ouders. De voorwaarden hangen samen, maar ontstaan niet vanzelf. Cruciale vraag is hoe ze gerealiseerd kunnen worden. Hierop is geen algemeen en definitief antwoord. Het hangt af van de kenmerken van leerlingen, school, leraar en vak en van de situationele en contextuele factoren. Het antwoord kan alleen per moment en situatie gezocht en bepaald worden, ervaringsgewijs. En alleen wanneer leraren ouders erbij betrekken; niet continu, maar wel geregeld. Sámen hebben ze er belang bij om uit vinden hoe huiswerk en schaduwonderwijs overbodig gemaakt kunnen worden. En hiervoor is de inbreng van zowel de leraar als de ouder nodig, beider ervaringen, beider inzichten, beider oordelen, beider opvattingen. De medezeggenschapsraad en de tienminutengesprekken zijn niet toereikend voor zulk overleg. Daarom denken we dat het verstandig is om de communicatie tussen professionals en ouders uit te breiden: een keer in de zoveel tijd onderwijsoverleg waarin geïnteresseerde ouders met leraren ervaringen en inzichten delen en van gedachten wisselen over het onderwijs en leren. Het gaat niet over eigen kinderen of specifieke leerlingen, niet over individuele leerprestaties en gedrag, niet over incidenten, niet over organisatorische zaken, niet over bestuurlijke zaken. Het gaat over het hoe & wat van onderwijs- en leeractiviteiten, met als doel de preventie van huiswerk en schaduwonderwijs.

4. Met welke frequentie, op welke schaal en in welke samenstelling het onderwijsoverleg moet (werkbaar en werkzaam is), valt nog te bezien. Wel hebben we op voorhand een uitgesproken idee over de aard van het overleg. Inclusiviteit en gelijkwaardigheid zijn belangrijk: zoveel mogelijk ouders erbij betrekken. En er hoeven geen besluiten genomen te worden, want het gaat erom elkaar te informeren, problemen te signaleren, ervaringen en inzichten te vergelijken, oplossingen te bedenken en dergelijke. Hierom denken we aan een deliberatieve vorm, zoals bekend van deliberatieve democratie (Van der Ploeg, 1995; Bächtiger et al. 2018). In deliberatieve democratie ligt de nadruk op de beraadslaging voorafgaand aan de besluitvorming, gericht op kennis, inzichten en opvattingen delen, van elkaar leren en elkaars perspectief serieus nemen. Bovendien hecht deliberatieve democratie aan inclusiviteit en gelijkwaardigheid: iedereen doet mee en ieders inbreng telt mee. De experimenten met deliberatieve democratie en het theoretisch en empirisch onderzoek ervan bieden tal van aanknopingspunten voor specifiekere en kritische uitwerking.

5. Deliberatieve ouderbetrokkenheid in onderwijsoverleg als aanvulling op de gangbare communicatie tussen ouders en schoolprofessionals kan zowel ouderbetrokkenheid als burgerschap versterken. Basaal oogmerk van het overleg is verbetering van onderwijs ter preventie van huiswerk en schaduwonderwijs, maar het valt te verwachten dat het leraren en ouders ook helpt en oefent om elkaars autoriteit en verantwoordelijkheid te waarderen en in acht te nemen. Voorts zal het in andere opzichten bevorderlijk zijn voor burgerschap. Zulk overleg kan als antidotum werken tegen neoliberalisering: de ouders niet als klanten, niet als concurrenten, niet als extra handen, maar als overlegpartners. Het kan ook juridisering tegengaan. Overleg is radicaal anders dan contracten en protocollen. Het went ouders en leraren aan openheid en redelijkheid over en weer. Tenslotte: worden ouders als overlegpartners betrokken bij het onderwijs, dan krijgen schoolkeuzevrijheid en onderwijsvrijheid meer betekenis en meer legitimiteit.

We zoeken scholen die willen participeren in onderzoek naar deliberatieve ouderbetrokkenheid. Belangstellenden kunnen per email contact opnemen: [email protected]

Piet van der Ploeg is docent en onderzoeker Geschiedenis en filofosie van onderwijs en opvoeding aan de Rijksuniversiteit Groningen. Peter de Vries is zelfstandig expert ouderbetrokkenheid.

Bronnen:

Bächtiger, A., Dryzek, J.S., Mansbridge, J. & Warren, M.E. (2018). The Oxford Handbook of Deliberative Democracy. Oxford: Oxford University Press.

Bakker, J.T.A., Denessen, E., Dennissen, M., & Oolbekkink-Marchand, H. (2013). Leerkrachten en ouderbetrokkenheid. Een reviewstudie naar de effectiviteit van ouderbetrokkenheid en de rol die leraren daarbij kunnen vervullen. Nijmegen: Radboud Universiteit.

Bakker, J.T.A. (2016). Onderwijs en ouderbetrokkenheid. Een inleiding. Pedagogiek, 36(3): 199-210.

Berger, E.H. (1991). Parent Involvement: Yesterday and Today. The Elementary School Journal, 9(13): 209-219.

Boonk, L., Gijselaers, H.J.M., Ritzen, H., & Brand-Gruwel, S. (2018). A review of the relationship between parental involvement indicators and academic achievement. Educational Research Review, 24: 10-30

Ploeg, P.A. van der (1995). Opvoeding en politiek in de overlegdemocratie. Baarn: Intro.

Ploeg, P.A. van der (2018). Ethiek van ouderbetrokkenheid. Van twaalf tot achttien. Vakblad voor voortgezet onderwijs, 28(6): 14-16.