De International Civic and Citizenship Education Study heeft in kaart gebracht hoe het in verschillende landen gesteld is met de burgerschapskennis, -houdingen en -vaardigheden van 14-jarigen. (zie pagina 33-35) In de studie zijn leerlingen, leraren en schoolleiders ook bevraagd over het burgerschapsonderwijs op hun school. Aan het ICCS-onderzoek deden in Nederland circa 2600 leerlingen, 1000 leraren en 90 schoolleiders verdeeld over 124 scholen mee. Nederland nam in 2009 en 2016 ook deel aan het ICCS-onderzoek. Aan leerlingen zijn onder andere vragen gesteld over hoe zij het burgerschapsonderwijs ervaren, aan leraren welke burgerschapsgerelateerde onderwerpen zij aandacht schenken en hoe ze dit onderwijzen, en aan schoolleiders hoe burgerschapsonderwijs op school georganiseerd is.

Ervaringen van leerlingen

Leerlingen is gevraagd of zij op school kennis hebben opgedaan over verschillende onderwerpen die gerelateerd zijn aan burgerschap, zoals bescherming van burgerrechten in Nederland, politieke kwesties en gebeurtenissen in andere landen.

Ongeveer drie tot vijf op de tien Nederlandse leerlingen geeft aan over deze onderwerpen geleerd te hebben. Internationaal, ook in landen die lijken op Nederland, ligt dat gemiddelde rond vijf tot zeven op de tien leerlingen. Een relatief grote groep Nederlandse leerlingen geeft aan dat zij geleerd hebben over de economie en het beschermen van het milieu. Minder leerlingen geven aan dat zij geleerd hebben over verkiezingen en burgerrechten.

Ook de mate waarin leerlingen ervaren dat leraren een open klasklimaat voor discussie stimuleren, is lager dan in andere landen. Dit was ook in de meting van 2016 al beneden-gemiddeld, maar is in 2022 zelfs nog iets verder gedaald (zie Tabel 1). Die beide constateringen zijn van belang, omdat onderzoek binnen Nederland en daarbuiten herhaaldelijk laat zien dat een herkenbaar curriculum en een open klasklimaat een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van burgerschapscompetenties van leerlingen. In het perspectief van een substantieel deel van de leerlingen lijken deze bouwenstenen van effectief burgerschapsonderwijs dus onvoldoende aanwezig te zijn.

Burgerschapsonderwijs volgens leraren

Ongeveer negen op tien leraren geeft aan dat leerlingen in de tweede klas leren kritisch en zelfstandig te denken. Andere onderwerpen en vaardigheden gerelateerd aan burgerschap, zoals migratie, het milieu en duurzaamheid en burgerrechten en -plichten, krijgen gemiddeld volgens twee derde van Nederlandse leraren aandacht. Hun collega’s internationaal en in de (meeste) landen die op Nederland lijken, geven hier relatief meer aandacht aan. Ook extra-curriculaire activiteiten (bijv. activiteiten in de buurt) krijgen in het Nederlandse burgerschapsonderwijs relatief weinig aandacht, met uitzondering van meedoen aan culturele en sportactiviteiten. De meest gebruikte manier om aandacht aan burgerschap te geven is het gebruik van lesboeken. Nergens geven zoveel leraren aan dat zij een lesboek gebruiken bij burgerschapsonderwijs als in Nederland. Andere manieren worden juist in Nederland veel minder gebruikt dan elders (rollenspellen, presentaties, groepswerk, buitenschoolse projecten).

Het verschilt per onderwerp hoe goed voorbereid leraren in Nederland zich voelen. Terwijl gemiddeld negen van de tien leraren zich goed voorbereid voelen om les te geven over bijvoorbeeld duurzaamheid, verantwoord internet gebruik en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, geldt dit in veel mindere mate (rond twee derde) voor onderwerpen als mensenrechten, democratie, rechtsstaat, politiek en diversiteit en inclusie. Leraren in andere landen en in de vergelijkingslanden voelen zich veelal even goed of beter voorbereid.

Verschillen tussen scholen

In Nederland bestaan relatief grote verschillen tussen scholen voor wat betreft de burgerschapscompetenties van leerlingen. Die verschillen hangen niet alleen samen met de achtergrondkenmerken van leerlingen, maar ook met ons onderwijssysteem dat leerlingen verdeelt over verschillende onderwijsniveaus. Dit geldt in het bijzonder voor burgerschapskennis en in (veel) mindere mate voor houdingen. Het algemene beeld is dat leerlingen op het vwo over meer burgerschapscompetenties beschikken dan leerlingen in het vmbo. De leerlingen op de havo scoren daar tussenin – soms vergelijkbaar aan vwo, soms vergelijkbaar aan vmbo, en soms precies tussen beide in.

Daarnaast zien we dat ook de ervaringen van leerlingen met het burgerschapsonderwijs in het vwo gunstiger zijn dan in het vmbo. Dat zou betekenen dat de verschillen in burgerschapscompetenties tussen leerlingen door het onderwijs niet verkleind worden. Die hardnekkigheid van verschillen is bijvoorbeeld ook zichtbaar in de resultaten van het Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden en Schoolloopbanen: verschillen bij aanvang van het voortgezet onderzoek veranderen maar nauwelijks wanneer leerlingen doorstromen naar latere leerjaren. Ook het Peilingsonderzoek Burgerschap vond in groep 8 al verschillen naargelang het schooladvies van leerlingen, wat maakt dat er zorgen zijn over het vermogen van scholen om gelijke kansen van leerlingen wat betreft burgerschapscompetenties te bevorderen.

De rol van de school in het samenspel tussen leefomgevingen

Naast de substantiële bijdrage die onderwijs kan leveren aan de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, spelen ook andere (omgevings)factoren een rol in deze ontwikkeling. De relatie tussen burgerschapscompetenties van jongeren en hun sociaaleconomische achtergrond illustreert dit. Voor zowel burgerschapskennis als ook de intentie om later te gaan stemmen, geldt dat jongeren met een gunstigere sociaaleconomische achtergrond hoger scoren. Ook ouders, en de thuissituatie in meer algemene zin, spelen dus een rol bij de ontwikkeling van burgerschapscompetenties. Naast de sociaaleconomische status, spelen ouders bijvoorbeeld ook een belangrijke rol in het overbrengen van normen en waarden. Eerder onderzoek naar politieke socialisatie zien dat ook leeftijdgenoten en sociale media van invloed zijn.

Dit roept de vraag op hoe de invloeden van verschillende leefomgevingen zich tot elkaar verhouden in relatie tot burgerschapscompetenties die jongeren ontwikkelen. Er is betrekkelijk weinig inzicht in de wisselwerking tussen de invloed van school en andere leefomgevingen van leerlingen. Scholen moeten zich mede verhouden tot wat er zich buiten schooltijd allemaal afspeelt, en hebben te maken met leerlingen die in verschillende mate en op verschillende manieren ook zelf in aanraking komen met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Tegelijkertijd hebben scholen een generieke opdracht om de burgerschapscompetenties van alle leerlingen te bevorderen, ongeacht hun verschillende achtergronden. Voor de verdere ontwikkeling van burgerschapsonderwijs is het interessant om te verkennen in hoeverre (en op welke wijze) scholen er goed aan doen om hun aanbod af te stemmen op wat leerlingen buiten school horen en meemaken, en welke leerdoelen voor iedereen – ongeacht achtergrond en onderwijsniveau – zouden moeten gelden.

Meer informatie

www.iccsnederland.nl

Daas, R., ten Dam, G., Dijkstra, A.B., Karkdijk, E.M., Naayer, H.M., Nieuwelink, H., & van der Veen, I. (2023). Burgerschap in Beeld. Burgerschapscompetenties en burgerschapsonderwijs in vergelijkend perspectief. Amsterdam University Press.