Kees van Overveld is gepromoveerd specialist op het gebied van gedragsproblematiek. Hij heeft in de loop der jaren een brede expertise opgebouwd over onderwerpen als pedagogisch klimaat, sociaal-emotioneel leren, pesten, gedragsproblemen en -stoornissen, agressie, geweld. Die vele ervaringsjaren hebben hem ervan overtuigd dat er op scholen een goede balans moet zijn tussen enerzijds het ‘traditionele’ schoolse leren, en anderzijds sociaal-emotioneel leren.

Levensvaardigheden

Onder sociaal-emotioneel leren verstaat van Overveld kortgezegd het verwerven van levensvaardigheden, vaardigheden die maken dat het leven met jezelf en tussen andere mensen lukt. Daarvoor heb je allerlei verschillende vaardigheden nodig. Het verwerven daarvan begint in de vroege kinderjaren. Hoe beter hun dat lukt, hoe stabieler ze zich kunnen ontwikkelen. Om wat voor vaardigheden gaat het dan? Van Overveld: “Ik onderscheid graag emotionele, sociale en morele competenties. Bijvoorbeeld: ben je in staat om je eigen gevoelens te herkennen? Gevoelens dienen zich vaak aan als fysieke gevoelens, buikpijn, hoofdpijn, spierspanning, een naar gevoel. Kun je ze benoemen, kun je er letterlijk woorden aan geven? Weet je misschien door wie of wat ze worden veroorzaakt? En: kun je je verplaatsen in een ander? Kun je bedenken wat de ander zal denken of voelen? En ben je vervolgens ook in staat om jouw gedrag daarop af te stemmen? Doe je iets met de informatie die je over een ander hebt? En tot slot: vanuit welke waarden maak je keuzes in je leven? Waarom beschouw je sommige leerlingen als vriend en sluit je anderen buiten?” Het gaat, zo zegt Van Overveld, over competenties die een mens z’n hele leven lang blijft ontwikkelen, maar een belangrijke basis ligt in de vroege jaren, baby, kind en adolescent.

Taal en denken

Denken en praten over dit soort zaken moet je leren. Van Overveld legt een relatie tussen taal en denken enerzijds en sociaal-emotionele vaardigheden anderzijds. Een goede taalontwikkeling stelt een kind in staat om na te denken over zijn gedrag en ook woorden te vinden voor zijn gevoel. Specifieker, een goede emotie-woordenschat maakt het mogelijk om veel preciezer aan te kunnen geven door welke gevoelens je wordt geplaagd of overmand, en hoe dat wellicht komt. Een kind dat zegt dat hij boos is, kan bedoelen zoveel bedoelen: verdrietig, gefrustreerd, bang, onzeker. Als kinderen niet de talige middelen hebben om goed uit te drukken wat er in hun hoofd en gevoel omgaat, en zijn ze ook minder goed in staat om zichzelf daarop te reguleren. In de context van jeugdcriminaliteit en gevaarlijke verleidingen bijvoorbeeld kan dat betekenen dat ze minder weerbaar tegen anderen met een snelle babbel, mensen die hen misschien wel willen overhalen om dingen te doen die ze niet willen. Jongeren die emotioneel en sociaal ‘laag geletterd’ zijn, zijn kwetsbaar.

Meer aandacht

Het primair onderwijs heeft voor deze competentieontwikkeling veel aandacht. Maar, en dat vindt Van Overveld opmerkelijk, deze aandacht verdwijnt al snel bij de overgang van basisschool naar middelbare school. Daar neemt het schoolse leren over. Er zijn natuurlijk de mentorlessen waar men de mogelijkheid heeft om in te gaan op de gevoelswereld van jongeren. En dat gebeurt ook. Maar Van Overveld zou graag willen dat er een betere balans was tussen schoolse vaardigheden en sociaal-emotioneel leren. Hij wijst er ook op alert te zijn op specifieke groep jongeren, die in de literatuur lvb genoemd wordt, jongeren met beperkte vermogens, waar dat dan ook het gevolg van is. Toen hij in 2008 promoveerde op agressie onder jongens, bleek uit literatuuronderzoek dat een groot deel van jongeren die met name fysiek agressief gedrag vertoonde uit deze lvb-groep kwam. Van Overveld: “Deze jongeren ervaren de wereld als vijandig, interpreteren veel van wat om hen heen gebeurt ook zodanig. Gewoon iemand even aanraken kan al gevoeld worden als een aanval. Inmiddels wijst ervaring uit dat deze jongeren veel baat hebben bij emotie-regulatietraining. Dit is natuurlijk een specifieke groep, ik ben er echter van overtuigd dat het waardevol is om met alle jongeren te werken aan een vorm van sociaal-emotioneel leren.”

Hoe kunnen scholen hier dan meer aandacht aan besteden? Binnen de structuur van een school is de meest voor de hand liggende manier om het onderdeel van het mentoraat te maken. Van Overveld: “Heb het je met je leerlingen over hun gevoelswereld en probeer hun denken en vocabulaire daarin uit te breiden. Heb vragen paraat waarmee je dat kunt doen. Een middelbare school in Middelharnis waar ik een tijd mee samenwerkte, heeft zelf daartoe een vragenlijst voor mentoren ontwikkeld. En er zijn steeds meer scholen die werken met programma’s als Kanjertraining of Leefstijl. Maar ook in de scheikundeles kun je alert zijn op competenties bij groepsopdrachten en de dynamiek in de klas.”

Nu is het werken aan sociale vaardigheden, al dan niet ondergesneeuwd door het schoolse leren, voor scholen niets nieuws. Maar Van Overveld benadrukt graag de combinatie met de andere groepen competenties. “Je kunt wel werken aan allerlei sociale vaardigheden, maar de bedding ontbreekt als je niet ook met leerlingen werkt aan het herkennen van, benoemen van en omgaan met de eigen emoties. En als je niet ook met hen werkt aan het zich ontwikkelende waardensysteem. Wat gebeurt er in je systeem als je je eigen agressie niet kunt stoppen? Waarom vind je dat die ander de ‘opps’ is, de vijand? En vind je dan dat je diegene mag steken?”

Urgentie

Resumerend, goed ontwikkelde sociaal-emotionele competenties kunnen een leerling helpen om grip te krijgen op hun eigen impulsiviteit of gevoelens van onveiligheid, kunnen helpen om zich empathisch en sociaal verder te ontwikkelen en helpen om inzicht te verkrijgen in het eigen goed-fout gevoel, en daar wellicht ook genuanceerder in te worden. Het zijn zaken die net het verschil kunnen maken in situaties waarin de leerling geconfronteerd wordt met gevaarlijke verleidingen. Van Overveld wil daarin nog wel een punt maken. “Soms heb ik het idee dat ook in de wereld van volwassenen het steeds matiger gesteld is met die zelfregulatie, het empathische en het eigen waardenbesef. Dat is geen fraai voorbeeld voor onze jongeren. Waar halen zij tegenwoordig voorbeelden vandaan van wie ze kunnen leren? Het is misschien wel meer dan ooit tijd om sociaal-emotioneel leren te verankeren in ons onderwijs.”

Vragenlijst

Het CSG Prins Maurits in Middelharnis ontwikkelde zelf een lijst met doelen en vragen die mentoren kunnen stellen aan hun leerlingen, om het gesprek over de gevoelswereld van de leerling beter te kunnen voeden en voeren. Deze doelen en vragen heeft men ondergebracht onder de kopjes ‘Besef van jezelf’, ‘Zelfmanagement’, ‘Besef van de ander’, ‘Relaties kunnen hanteren’ en ‘Keuzes maken’.

Doelen zijn bijvoorbeeld: ‘kan een gevoelswoord gebruiken om gevoelens aan te duiden’, ‘weet wat zijn gedrag bij de ander teweegbrengt’, ‘Gebruikt technieken om impulsief gedrag te voorkomen’, ‘kan een kwestie vanuit een moreel standpunt bekijken’.

Voorbeelden van vragen zijn: ‘Wat doet een bepaalde emotie met jou? Zijn er gevolgen voor je gedrag?’, ‘Heb je jezelf denktijd gegeven voordat je tot handelen overging?’, ‘Was er een emotie te zien? Hoe zag deze emotie eruit (lichaamstaal, intonatie, verbale communicatie)?’, ‘Zijn jouw keuzes alleen goed voor jezelf of ook voor de ander?’