Over de eerste samenwerking tussen school en bibliotheek vertelt Didy Pijpker: ‘Het leek me leuk om leerlingen eens kennis te laten maken met een schrijver. De bibliotheek organiseerde voor ons het bezoek van Bobje Goudsmit, in het schooljaar 2000-2001. Sindsdien organiseren we zelf jaarlijks een schrijversbezoek.’
Tiddens herinnert zich haar eerste bezoek aan het Eems­-delta­college, tijdens zo’n evenement: ‘Iedereen, tot en met de conciërge, had de boeken gelezen en sprak erover met elkaar – fantastisch!’ Bibliotheek en school werkten eerst samen in losse, incidentele projecten, waarna werd besloten die samenwerking duurzaam te borgen in het programma de Bibliotheek op school. Naast de jaarlijkse schrijversbezoeken is er op het Eemsdeltacollege structureel ruimte voor vrij lezen en praten over boeken, en doet de school mee met de Jonge Jury, voorleeswedstrijd Read2me! en de dichtwedstrijd Doe Maar Dicht Maar. Waarin het Eemsdeltacollega zich vooral onderscheidt: de vakoverstijgende aanpak op het gebied van leesbevordering en mediawijsheid, door de projecten die Pijpker en Tiddens jaarlijks samen bedenken en ontwikkelen.

Bijzondere bewoners

Pijpker over de aanloop daarnaartoe: ‘Zo’n tien jaar geleden wees Anneke mij op Taalkr8!, het gesubsidieerde taalstimuleringsproject voor het vmbo. Samen met het Rehoboth in Hoogezand hebben we toen een Taalkr8dag georganiseerd, met workshops over taal in verschillende gebieden – bijvoorbeeld in recepten, of bij het Journaal. Dat bracht ons op het idee om ieder jaar iets te doen met taal in combinatie met andere vakken.’
Het zelfbedachte taal- en heemkundeproject ‘Bijzondere portretten’ was daarvan een resultaat. Het ging over bijzondere bewoners in de regio van de leerlingen. Pijpker: ‘Eigenaren van een oude, monumentale boerderij, een krantenverzamelaar die zijn schat op zolder bewaarde, een pomoloog die alles wist van fruitsoorten. Leerlingen moesten hen interviewen; de ene deed dat op papier, de andere op film.’ ‘Ik was er eens’ was nog zo’n project: naar welke periode zou je met een tijdmachine willen reizen? Pijpker: ‘De bibliotheek voorzag in lessen bronnenonderzoek en de leerlingen moesten een verhaal schrijven in de tegenwoordige tijd over hoe mensen toen leefden, ze zagen de film Kruistocht in spijkerbroek en moesten een creatieve verwerkingsvorm kiezen:
er werd een beeldverhaal gemaakt, iets van glas-in-lood, een rap – er werd van alles gemaakt.’

Echte opdrachten

Na een aantal zelfbedachte opdrachten ontstond de wens aan de slag te gaan met echte opdrachtgevers, bijvoorbeeld het bedrijfsleven. ‘Een oplossing bedenken voor een reëel maatschappelijk probleem’, licht Tiddens toe, ‘waarbij leerlingen zich moeten inlezen, creatieve oplossingen bedenken en uiteindelijk hun resultaten presenteren aan de opdrachtgever.’

Lezen staat aan de basis van alle kennisgaring: als je niet goed woorden kunt opnemen en begrijpen, kun je in het echte leven maar weinig.

De gemeente Slochteren kwam met de eerste opdracht: het ontwikkelen van een speciale website ter stimulering van het toerisme. Rondjeslochteren.nl. was het resultaat. Pijpker: ‘De leerlingen moesten de tabbladen bedenken en vullen met tekst en beeld. Bijvoorbeeld over bijzondere boerderijen, de scholen in de gemeente, iets over de oorlog. Voor de content moesten ze filmen, bronnenonderzoek doen, fotograferen en stukjes schrijven volgens een afgesproken stramien. Een oud-scholier die informatica studeerde, hebben we gevraagd de website te bouwen. Leerlingen van het mbo, waar veel leerlingen van het Eemsdeltacollege naartoe stromen, hebben op uitnodiging speciale gastlessen verzorgd.’ Zo ontstond rondom het project gaandeweg een heuse community.

Het waterschap

Pijpker wilde daarna iets doen met vakken die niet vanzelfsprekend combineren: economie, natuurkunde en Nederlands. ‘We kunnen misschien wel iets doen met het onderwerp water,’ stelde Tiddens voor. En zo werd het waterschap Hunze en Aa’s de volgende opdrachtgever. Het waterschap vroeg de leerlingen een stuk van de afgekeurde zeedijk te ontwerpen, rekening houdend met het achterland en het feit dat de dijk groen moest worden, te steil was en niet hoog genoeg voor het stijgende water. ‘Daar zat aardrijkskunde in, geschiedenis, natuur- en scheikunde, wiskunde, Nederlands en economie, want ze moesten ook een commercial maken,’ vertelt Pijpker. Leerlingen moesten ter plekke dingen opmeten, grondboringen doen, berekeningen maken en oplossingen bedenken voor kwesties als: wat kan er op de bodem als dat de zuurgraad is van de grond? Ze moesten op zoek naar informatie waar ze anders niet mee te maken zouden krijgen. Ook maakten leerlingen een film en een maquette, gemaakt op de 3d-printer die de bibliotheek uitleende aan de school en waarvoor ze de leerlingen lesgaf in het gebruik. Tiddens: ‘De maquette en de film hebben de leerlingen gepresenteerd aan de bibliotheek en het waterschap. De grootste uitblinker mocht het vervolgens presenteren op een watercongres. Leerlingen leren zo ongelooflijk veel van zo’n project.’

Digitale geletterdheid

Al lijkt er weinig verband met het traditionele schrijversbezoek, waar het op school ooit mee begon, steeds is er dezelfde verbindende factor: het stimuleren van de leesvaardigheid. Pijpker: ‘Lezen associëren leerlingen vooral nog met boeken en kranten. Maar lezen staat aan de basis van alle kennisgaring: als je niet goed woorden kunt opnemen en begrijpen, kun
je in het echte leven maar weinig. Nu was het doel iets te bouwen en daarvoor moet je kennis vergaren, verwerken en inzetten – dat is ook lezen.’ Tiddens vult aan: ‘Lezen staat aan de basis van de zogeheten 21ste-eeuwse vaardigheden als
digitale geletterdheid: wat is waar, wat vertel je zelf? Als je in opdracht van de gemeente informatie geeft, moet die wel kloppen. En dusdanig worden gepresenteerd dat de lezer denkt: daaraan wil ik me verbinden.’

Levenslessen

Pijpker haalt een collega aan: ‘'Alles wat een mens later nodig heeft reik je aan in het onderwijs.’ Maar leerlingen ervaren dat niet zo’, vervolgt ze, ‘Die zien de lessen als vakjes die ze moeten afkruisen. Door de opdrachten zien ze wat het doel is van hetgeen ze leren. Zeker vmbo’ers zijn gebaat bij een antwoord op de vraag: waarom moet ik dat weten? Ze steken
ook heel veel op van elkaar. Veertien-, vijftienjarigen zijn vooral bezig met groepsdynamiek; nu moeten ze samenwerken in groepjes waar ze niet zelf voor hebben gekozen. Net als in het echte werkzame leven. Wij zetten leerlingen met verschillende expertises bij elkaar – ze hebben hun pakket al gekozen – en delen ze in op alfabetische volgorde. Mijn doel is de leerlingen geïnspireerd te houden, vier jaar lang dezelfde dingen doen is niet leuk. Bij zo’n projectmatige aanpak hoort een bepaalde vrijheid, dat maakt het voor leerlingen aantrekkelijk. Het brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Je moet het zelf organiseren en je groepsgenoten aanspreken als dingen niet gaan zoals gepland.’
Ook van de docenten wordt het nodige gevraagd. Pijpker: ‘Aanvankelijk klonk er weleens gemopper: ’Dan ben ik drie weken lang drie lessen kwijt.’ Als het klaar is vinden de meesten het heel geslaagd. Collega’s die eerst kritisch waren, anticiperen in hun lessen nu ook op de opdrachten.’
Persoonlijk beleeft Pijpker ook veel voldoening. ‘Verslagen schrijven van wat ik heb gedaan kost mij veel energie en ik zie er niks van terug; een onwillige groep lesgeven is ook vermoeiend. Bij deze opdrachten zet ik mijn fantasie aan het werk: wat zou er kunnen; het een vloeit uit het ander voort, niks is raar. Ook ik blijf erdoor geïnspireerd en de samenwerkingen motiveren elke keer weer. Het geeft dus ook veel energie.’