Hoe staat het onderwerp ‘leermiddelen’ op jullie bestuursagenda? “Op twee manieren. ‘Gewoon’ als er weer een aanbesteding voor de deur staat. En met elke aanbesteding realiseren we ons beter hoe ingewikkeld het is om van een keuzeproces van docenten, in een sectie, in een school, te komen tot een visie op de collectieve inkoop, wat uiteindelijk op het bordje van het bestuur ligt.

Verder zijn leermiddelen inmiddels ook een onderdeel van onze strategische agenda. De leermiddelen van de toekomst moeten leraren nog veel beter helpen om de leerlingen te ondersteunen in het zelfstandig én samen leren binnen de gemeenschap van de school, hun vertrouwen in eigen kunnen te versterken en hun maximaal de gelegenheid bieden om hun doelen te bereiken. Die ambitie is onlosmakelijk verbonden met organisatievraagstukken, die met het toenemend lerarentekort dringender worden maar bijvoorbeeld ook met digitaliseringsvraagstukken. We vinden het noodzakelijk en belangrijk om tot nieuwe, innovatieve oplossingen te komen.”

Lukt dat, als je door de oogharen naar de toekomst kijkt? Wat houdt jullie op dit moment bezig? “Het speelveld is er niet eenvoudiger op geworden, en er is ook zorg. Er is een groeiend spanningsveld in de verhouding tussen uitgevers, distributeurs en scholen. De klassieke distributeursrol lijkt te verdwijnen en (grote) uitgevers gaan diensten bundelen. Dat kan ons nog afhankelijker maken van de uitgever, om de eenvoudige reden dat we nauwelijks meer alternatieven hebben. We raken ‘locked-in’.

Digitalisering zet door, het Lifomodel lijkt leidend te worden. Dat brengt vraagstukken met zich mee, van de inzet van artificiële intelligentie tot aan het bewaken van de privacy en de zeggenschap over leerling- en docentdata. We zijn steeds minder eigenaar daarvan en hebben dus steeds minder grip op wat er met die data gebeurt. Dat moeten we keren.

De leermiddelenkeuze wordt drastisch ingeperkt, het aanbod mist flexibiliteit op gebied van gespreid examen, gepersonaliseerd leren, vakken op ander niveau volgen en andere manieren van differentiatie. Er is te weinig aandacht voor het PrO en het vmbo, en leermiddelen worden steeds duurder.”

De markt werkt dus niet, als mechanisme? “Nou, het is vooral een imperfecte markt. De prijsstelling van leermiddelen wordt afgeleid uit het budget en wordt niet bepaald op basis van concurrentie. Er is evenmin voldoende concurrentie op kwaliteit omdat er sprake is van een onvolledig geïnformeerd keuzeproces van de kant van de scholen. De bundeling van diensten waar ik het zoeven over had maakt het risico op koppelverkoop steeds groter. Door de investeringsruimte die de grote uitgevers hebben zullen ze er alles aan doen om hun service aan de docent te maximaliseren, want die willen ze niet kwijt. Als bestuurder raak je dan in een klem tussen het belang van de docent en het publieke belang om zeggenschap te hebben over de leerlingdata en om een gezonde markt te bevorderen. Kleine vakgebieden of schoolsoorten zijn voor het verdienmodel van een grote uitgever niet interessant. En innovatieve spelers krijgen nauwelijks een voet aan de grond.”

Wat bedoel je met een ‘er is sprake van een onvolledig geïnformeerd keuzeproces’? “De markt is imperfect, maar dat geldt ook voor het proces van leermiddelenkeuze op de scholen. Er vindt veel te weinig vergelijking plaats van leermiddelen op grond van kwaliteitscriteria. En ook de kosten zijn voor vaksecties vaak geen relevant criterium. Scholen en vaksecties zijn daarin tot op grote hoogte autonoom. Toch is het belangrijk dat zij zien hoe het speelveld werkt, en dat zij een duidelijke visie formuleren op leermiddelen. Je ziet dat schoolleiders die betrokken zijn geweest bij aanbestedingen van leermiddelen zich pas toen een goed beeld gingen vormen van hoe de markt in elkaar zit en hoe relevant het is om zelf bemoeienis te hebben met het thema leermiddelen. Daarom zijn we recent gestart met een project Leermiddel(keuze)beleid. Daarmee beogen we het keuzeproces in de school geinformeerder te maken en bewuster aansluitend bij het schoolplan, en daarnaast ook onze inkoopstrategie beleidsrijker te maken. De ambitie is om via dit project te komen tot één procesaanpak voor het leermiddelkeuzeproces. Dat maakt het voor elke school gemakkelijker om een beleid op schoolniveau te maken dat gebaseerd is op het schoolplan en het onderwijsconcept en waarmee een geborgd proces wordt doorlopen om te komen tot een leermiddelkeuze.

Er zijn scholen die zich hier direct voor hebben aangemeld, maar zeker nog niet iedereen. De meeste scholen geven prioriteit aan andere zaken op de drukke agenda en schuiven hun deelname nog een jaartje vooruit. Ik snap dat, maar ik wil ook graag meters maken.”

Terug naar de markt. Tot slot? “Het is belangrijk dat we positie nemen. Leermiddelenbeleid is een essentiële dienst aan onze scholen, iets waarin een bestuur moet ontzorgen. Dat vraagt erom dat we anticiperen op ontwikkelingen en op gesignaleerde risico’s, dat we kennis delen, dat we regie houden op leermiddelen, of eigenlijk breder: regie houden op de gehele leeromgeving.

Ik weet nog niet precies hoe en wat, maar ik zou graag met collega’s en betrokkenen vaststellen wat we tot het publieke domein rekenen en wat aan de markt is. In het publieke domein zijn we opdrachtgever in plaats van inkoper. Eigenaar in plaats van volger. En er kan prima een privaat domein bestaan, maar daarin moet dan ook echt marktwerking zijn, geen monopolievorming en ruimte voor toetreders. De ACM heeft hier een taak. Ik ben ervan overtuigd dat er in een gezonde markt ook partnerschappen ontstaan, gericht op het samen ontwikkelen ten behoeve van het onderwijs van de toekomst.”

De klant komt toch wel

Pieter Batenburg was afkomstig uit het bedrijfsleven, maar werkt nu al jaren als docent Engels en Frans bij de Scholengroep Tongerlo, Norbertus Gertrudis Mavo, een kleinschalige mavo in Roosendaal.

“Leraren gebruiken lesmethodes, maar bijna allemaal ook eigen aanvullend materiaal, vaak zelf gemaakt. Sommigen een beetje, sommigen heel veel. Ik denk dat het bij mijzelf ongeveer fifty-fifty is. Ik maak zelf veel materiaal en heb dat in het verleden ook gedaan, voornamelijk online materiaal. Er zijn de laatste jaren enorm veel leuke sites bij gekomen waar leerlingen op kunnen oefenen. Zelf gebruik ik veel Quizizz, Gimkit, Lessonup en Socrative. Ik vind het leuk om materiaal te maken dat de leerlingen verleidt om hard te werken voor mij. En je hebt er jaren plezier van. Zeker bij talen waar er doorgaans toch niet zo veel verandert.

Maar: het kost erg veel tijd. Nu hebben we het geluk dat we toch een enorme database met materiaal hebben. Dat is te danken aan het feit dat ik in het verleden subsidie heb gekregen van het LerarenOntwikkelFonds, waardoor we een aantal jaren geleden een grote hoeveelheid materiaal zelf hebben gemaakt en ook vanuit allerlei bronnen hebben samengebracht. Maar dat samenwerken is weer gestopt, toen de subsidie stopte. Ik vind dat jammer. Als leraren zouden we veel tijd kunnen besparen als we veel meer zouden samenwerken. Maar dat zit op een of andere manier niet in de cultuur van het onderwijs. Veel leraren lijken te denken dat ze alles in hun eentje moeten doen. En dan krijg je dat leraren hetzelfde materiaal zitten te maken voor hetzelfde vak en niveau. Dat is niet efficiënt. Leraren zijn relatief vaak solisten die in hun eentje bezig zijn. Dat is een van de redenen dat mensen overlopen.

Wat betreft het kiezen van methoden. Tja. Eigenlijk is er al lang geen echte keuze geweest. We werken al jarenlang met een methode waar we aanvankelijk erg tevreden over waren. Het was een goede methode. Daar kwam verandering in met de 7de editie. De keuzes die toen zijn gemaakt qua grammatica zijn niet meer te volgen en inhoudelijk is het ontzettend mager geworden. Daar komt nog bij dat de online-editie die is uitgebracht voor de nodige technische problemen zorgt waardoor leerlingen steeds niet goed kunnen werken. Die online editie is wel leuk maar er zit veel te weinig oefenmateriaal in. Trouwens, ook in de boeken is het oefenen met grammatica en zinnen en het oefenen met teksten bijzonder mager. Het punt is dat er erg weinig keuze is. Er zijn maar twee grote methodes. En de schoolleiding vindt dat het niet handig is als de deelscholen allemaal een andere methode hebben. En daar hebben ze een punt.

Die grote uitgever, waar we het over hebben, die is veel te machtig geworden. Ze permitteren zich vreemde dingen zoals het lanceren van een methode die maar half af is. Zoals ik al zie, de methode wordt inhoudelijk ook steeds slechter, het toetsmateriaal is al jaren beroerd en de helpdesk bestaat eigenlijk niet. Er is een chat-service maar die is meestal offline. En er is een callcenter, maar daar zit je eindeloos in de wacht. En als je aan de beurt bent krijg je nog geen zinnig antwoord, simpelweg omdat de mensen daar echt wel hun best doen maar inhoudelijk niets weten. En de mensen die aan de methode werken zitten ergens in ‘space’ en zijn compleet onbereikbaar geworden. Dat was lang geleden anders. Ik denk dat de positie van zo’n uitgever te makkelijk is geworden. Ze weten dat de scholen weinig keuze hebben en dan lopen ze niet meer zo hard. De klant komt toch wel.”

Onze visie stuurt

Adrienne van Pelt-Kamphuis is teamleider bovenbouw van het Cobbenhagenlyceum in Tilburg en een van de Schoolleiders voor de Toekomst, een groep die de handen ineenslaat om het onderwijs te vernieuwen.

“De keuze van leermiddelen ligt bij de secties, die zijn daar vrij in, maar het moet wel voldoen aan de visie van de school. Dit betekent dat secties leermiddelen moeten kiezen die gepersonaliseerd leren mogelijk maken of waarmee de docent gepersonaliseerd werken mogelijk maakt. We werken met een portal en leermiddelen die via de portal te benaderen zijn, zijn hiervoor geschikt. Docenten die kiezen voor eigen leermiddelen moeten ervoor zorgen dat ze er op een dusdanige manier mee werken dat het ondersteunend is aan de visie van ons gepersonaliseerd leren, en dat leerlingen, ouders en coaches inzicht hebben in de ontwikkeling van de leerling. Dat hele keuzeproces ligt dus bij de docenten en ze komen met vragen bij mij als ze er niet uitkomen.

Sturing? Niet vanuit het management. Onze visie stuurt, daar hoef ik niet heel veel aan te doen. Het is iedereen duidelijk dat het kiezen van leermiddelen die gepersonaliseerd leren makkelijk maken, voordelen biedt voor de docent zelf. Docenten worden hierin meer gestuurd door elkaar en de leerlingen.

Ik zie dat er steeds meer aandacht komt voor keuzes voor de leerlingen om op eigen niveau te werken. Wat ik zorgelijk vind is dat er veel geld gaat naar uitgeverijen. Geld dat veel beter in de professionalisering van docenten gestoken kan worden om bewuster om te gaan met het curriculum en daarin ook eigen keuzes te maken. Met dat curriculumbewust handelen gaan we de komende jaren uitgebreider aan de slag. Wat ik mooi zou vinden is dat je zelfs keuzes binnen thema's voor verschillende methodes zou kunnen maken, zodat je hierin ook echt kunt kijken wat bij een leerling past per thema. Nu kies je voor een hele methode en daar moet je het dan mee doen, tenzij je echt eigen materiaal gaat ontwikkelen.”

Nóg beter op maat werken

Mirjam Stuiver is directeur bij het Montessori College in Arnhem.

“Op schoolniveau werken we eraan om een goede koppeling te maken tussen de visie op leren en de keuze voor leermiddelen, boeken en digitaal materiaal. De secties zijn hier in principe autonoom in, zij bepalen zelf hun keuze, die zij verantwoorden in hun sectieplan en de daaraan gekoppelde sectiegesprekken. Het Montessori College Arnhem (MCA) is een van de veertien scholen van de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam. Als stichting moeten we het totale pakket leermiddelen van de scholen samen Europees aanbesteden. Op dit moment bereiden we weer een aanbesteding voor, door met afgevaardigden van alle scholen de wensen en eisen m.b.t. leermiddelen te formuleren in Quadraambreed leermiddelenbeleid.

Het MCA werkt al een aantal jaren met beide leermiddelen – boek en digitaal – om zo maatwerk te kunnen bieden: gepersonaliseerde leerroutes via zgn. bouwstenen. Leerlingen hebben allemaal een eigen device voor de digitale middelen. Het verschilt per vak welke middelen er worden ingezet. Dit is een van de onderwerpen in de sectiegesprekken. De visie op leren is daarbij leidend. Docenten volgen zo nu en dan wel scholing voor het gebruik van digitale leermiddelen en laten zich informeren door uitgevers bij de keuze van een nieuwe methode. Voor zover ik weet vindt er verder geen professionalisering plaats op het gebied van leermiddelenkeuze. Dat zal wel onderdeel worden van ons leermiddelenbeleid. Vanuit financieel oogpunt is er wel sturing. Zo hanteren we een afschrijvingstermijn van vier jaar en zijn we kritisch op de aanvraag van digitale leermiddelen als we zien dat die in de praktijk nauwelijks worden gebruikt.

Hoe ik naar de leermiddelenmarkt kijk? Ik vind het belangrijk dat leermiddelen het leerproces van leerlingen op een goede manier ondersteunen. Het Montessori College biedt onderwijs waarin leerlingen eigen keuzes kunnen maken in de route die ze bewandelen door de leerstof en ter ondersteuning daarvan hebben we een gedifferentieerd programma opgebouwd. Digitale leermiddelen en een goede elektronische leeromgeving zijn daarbij een belangrijk middel. Ik zie dat er steeds meer digitale middelen worden ontwikkeld en dat de kwaliteit beter wordt. Om een gedifferentieerd programma optimaal te ondersteunen zou meer adaptief materiaal wenselijk zijn. Ik zie wel dat docenten vaak nog kiezen voor het aanbod van uitgeverijen in de vorm van boeken en digitale licenties. Het zijn vaak rijk gevulde materialen, waarmee het moeilijker is om een keuze te maken in wat echt verplicht is en wat als extra gebruikt kan worden. Ik hoor ook docenten die graag meer ruimte zouden willen hebben voor het ontwikkelen van eigen materiaal, omdat ze dat nóg beter op maat kunnen maken. Daar is nu vaak geen tijd voor.

Ik zie ook de ontwikkeling op de leermiddelenmarkt die ons allemaal zorgen baart: met het steeds vaker aanbieden van abonnementen (folio en digitaal per jaar beschikbaar) worden de prijzen van leermiddelen alleen maar hoger, met als gevolg dat we nog maar nauwelijks uitkomen met ons budget.”

De vraag is wie wie volgt

Het Emmauscollege is een scholengemeenschap met een eigen schoolbestuur, stichting KAVOR. Raoul Majewski is rector-bestuurder.

“De inkoop van leermiddelen is een belangrijk agendapunt, alleen al vanwege de kosten die ermee gemoeid zijn. Een belangrijk agendapunt en ook een uitdaging. Ben je steeds in staat om de leermiddelen aan te schaffen die passen bij jouw schoolvisie en bij onderwijskundige ontwikkelingen? En kun je die ook bekostigen? Het is een ingewikkeld proces geworden. We hebben de Europese aanbesteding laten lopen via een collectieve Europese aanbesteding waarbij meerdere schoolbesturen vertegenwoordigd zijn door SIVON.

Binnen onze school bepalen de secties autonoom welke lesmethode ze het meest passend vinden. Passend bij het vak en passend bij de onderwijskundige visie van de school. We zijn de laatste jaren flexibeler geworden in onze eisen vanuit de school: de professionaliteit van de collega’s is meer leidend geworden. Echter sommige lesmethoden zijn alleenheerser op de markt, zoals Getal en Ruimte en Biologie voor jou. Daarover zijn we misschien niet altijd tevreden, maar secties hebben dan toch minder ruimte in hun keuze. Dat is de grote invloed van de uitgevers en wat men besluit te bieden op de markt. Daarop heb je toch weinig invloed.

Ik vraag me ook wel eens af: sluit de markt aan op de vraag van scholen, of werkt het andersom: creëert de markt een behoefte? Was het de behoefte van scholen om van ‘alles in één boek’ te gaan naar: ‘werken met werkboeken (gebruikersmateriaal)’, naar: ‘geïntegreerde boeken met een digitale omgeving’, en nu naar: ‘licentie-folio model (LiFo)’? Door wie is die ontwikkeling vooral in gang gezet?

Onze behoefte is groot om methoden flexibel te kunnen inzetten, maar we vinden ook wel wat van bovenmatige inzet van een device, gezien de concentratie bij leerlingen. Papier mag voor ons zeker de deur niet uit. LiFo zou daarin een middenweg kunnen bieden.

Als ik naar de toekomst kijk verwacht ik dat docenten leermiddelen steeds flexibeler zullen willen inzetten. Het zou een mooie ontwikkeling zijn als we in toenemende mate zelf ons onderwijsaanbod kunnen arrangeren zodat we uiteindelijk een palet aan leermiddelen kunnen samenstellen dat echt schooleigen is. Je zou dan materiaal moeten kunnen gebruiken uit verschillende methodes en bijvoorbeeld werken met een beperkt basisboek. ICT is daarbij natuurlijk onontbeerlijk. Dit is gedacht vanuit de leerling, de docent en de visie van de school. De vraag is wie wie volgt. Kunnen of willen uitgevers daadwerkelijk de ontwikkelingen binnen scholen volgen? Uitgevers denken toch vanuit een verdienmodel en winstoogmerk, zeker nu achter alle uitgevers grote internationale investeerders zitten. Het is lastig om dat goed in beeld te hebben.

Ik weet dat de secties nu wel werken met de methode waarmee zij het beste uit de voeten kunnen, en die ook bij onze school past. Maar het zou goed zijn als we op scholen vaker aandacht zouden hebben voor de kwaliteit van onze leermiddelen. Maar dat kost tijd en die tijd hebben we nauwelijks. Het curriculum is vol en we hebben leraren te weinig. Toch gaan we in de toekomst ons leermiddelenbeleid weer onder de loep nemen.

Nog meer wensen voor de toekomst? We zouden graag werken met een vast basismateriaal, zeg maar standaardisering van de theoretische kern van het vak. En meer variatie in opdrachten, verwerkingsvorm etc. Ik pleit voor een device als onderdeel van leermiddelenbekostiging, in beheer van de school. Zo ben je minder afhankelijk van de uitgever, het kost minder en je hebt veel betere controle over wat een leerling er wel en niet mee kan.”