Naar school gaan is voor mijn leerlingen een half negen tot vijf-baan. In de tweede helft van vorig schooljaar gaf ik zowel donderdag als vrijdag een vijfde klas les tot vijf uur. Een aantal leerlingen zat nóg een dag tot zo laat op school. Zij waren het eerste uur begonnen en hadden veelal geen tussenuren. En dan is hun huiswerk nog niet meegerekend. Een paar leerlingen meldden zich iedere week voor deze lessen af, ze kregen het niet gecombineerd met sport of muziekles en in sommige gevallen zelfs het avondeten. Deze situatie was geen foutje van de roostermaker of een onfortuinlijke speling van het lot. De meerderheid van de leerlingen op mijn school neemt extra vakken in hun pakket. Of het nu komt door (onbewuste) druk van ouders, klasgenoten, de maatschappij of omdat ze vanuit zichzelf gemotiveerd zijn, de leerling van tegenwoordig kiest ervoor alle mogelijkheden open te houden. Dit gebeurt niet alleen op het reservaat dat we gymnasium noemen, maar overal in onderwijsland. Scholen zijn in de loop der tijd steeds meer verschillende vakken en keuzetrajecten gaan aanbieden. Leerlingen zouden zo gemotiveerd raken en het geeft ieder kind de kans een eigen pad te volgen.

Alle vakken kunnen leuk of interessant worden gemaakt, als kinderen maar echt wat leren.

Kinderen worden in Nederland als unieke sneeuwvlokjes gezien. Ouders vinden hun kind maar al te vaak bijzonder. En kinderen geloven dit ook. Scholen die veel verschillende keuzes aanbieden zijn dan ook populair. In welke schoolgids staat er tegenwoordig niet dat de school ‘recht doet aan verschillen’? Leerlingen vinden die keuzevrijheid mooi, ze voelen zich immers serieus genomen en gezien. Maar kinderen vinden het vaak moeilijk om te kiezen: ze vinden alles leuk (of juist niks) en willen geen paden afsluiten. Omdat kinderen per definitie minder ervaringen hebben dan volwassenen kunnen ze niet goed overzien wat een keuze precies inhoudt. Het resultaat? Overladenheid en onmogelijk in te roosteren vakkenpakketten.

Maar van heel veel sneeuwvlokjes kun je niet voor niets een mooie bal of pop maken. Dat komt omdat de vlokjes vooral veel overeenkomsten hebben. Veel meer zelfs dan verschillen! Dat geldt gelukkig ook voor leerlingen. Wie er wat mee wil bereiken kan zich beter focussen op de overeenkomsten dan op de verschillen, stellen David Dideau en Nick Rose, auteurs van het boek ‘Psychologie in de klas’. Steeds meer onderzoek wijst erop dat motivatie voor een vak komt als leerlingen basisvaardigheden beheersen en ervan overtuigd zijn meer te kunnen leren. Alle vakken kunnen leuk of interessant worden gemaakt, als kinderen maar echt wat leren. Motivatie komt dus niet vóór het leren, maar erna. Het werkt dus beter een klein aantal vakken goed aan te bieden dan een groot aantal vakken oppervlakkig.

De curricula van hoog presterende onderwijslanden als Finland, Estland, Japan en Singapore focussen juist op minder vakken en gaan verder de diepte in. Leerlingen gaan daar veel minder uren naar school, maar ze lijken er meer te leren. Zo houden leerlingen vrije tijd over om echt vrije keuzes te maken. Ook krijgen ze basisvaardigheden zoals taal en rekenen beter onder de knie. In plaats van leerlingen zich bezig te laten houden met eigen leerbehoeften formuleren, zou onderwijs de leerlingen naar de wereld buiten hen moeten richten, stelt Gert Biesta.

Als ons onderwijs een stevige gemeenschappelijke basis en gelijke kansen voor ieder kind tot doel heeft, is het adagium less is more. Laten we die nine to five bewaren voor ná de middelbare school.

Eric Ex is docent geschiedenis op het Cygnus gymnasum in Amsterdam