Dit voorbeeld toont aan dat kansenongelijkheid een complex probleem is dat zijn wortels heeft zowel in het onderwijs als in de maatschappij. Achtergrondkenmerken op zich hoeven niet per definitie te leiden tot ongelijke kansen, concludeert de wetenschappelijke Curriculumcommissie in een studie over kansengelijkheid, maar wel de onderliggende factor ‘afstand tot de schoolcultuur’. Met dat laatste wordt bedoeld dat wat leerlingen thuis leren soms dichterbij en soms verderaf ligt van wat op school wordt verwacht. De grotere afstand die sommige leerlingen tot de school ervaren heeft vaak consequenties voor hun welbevinden op school en voor hun schoolloopbaan. Het mag zo zijn dat ‘school cannot compensate for society’ (Berstein, 1972), maar de school kan zich wel ervoor inzetten dat leerlingen gelijke startkwalificaties hebben als ze de school verlaten.

Aangrijpingspunten

Op verzoek van de minister voor Onderwijs verrichtte de Curriculumcommissie een studie naar de mogelijkheden om in het curriculum van het funderend onderwijs kansengelijkheid te bevorderen. De commissie hanteert daarbij de definitie dat alle leerlingen gelijke kansen moeten hebben op het bereiken van onderwijssucces, zonder daarbij gehinderd te worden door achtergrondkenmerken die afstand scheppen. In de studie wordt niet alleen de complexiteit van de problematiek beschreven, maar worden ook aangrijpingspunten benoemd. Deze zijn vervolgens opgenomen in een beoordelingskader en bieden houvast voor curriculumexperts en leraren die nu bij SLO aan de slag zijn met de actualisering van de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw vo en met de examenprogramma’s voor de bovenbouw vo.

Kerndoelen leggen niet alleen vast wat de leerling ‘moet’ maar ook waar de leerling ‘recht’ op heeft.

Onderwijsdoelen Met de onderwijsdoelen stelt de overheid wettelijk het kader vast voor het uit te voeren curriculum. Met een duidelijke omschrijving van de gewenste uitkomsten geven deze houvast voor de inrichting van onderwijs. Kerndoelen leggen niet alleen vast wat de leerling ‘moet’ maar ook waar de leerling ‘recht’ op heeft. Leraren kunnen vervolgens het onderwijs zo inrichten dat deze doelen bij álle leerlingen bereikt worden. Voor scholen is er veel vrijheid om eigen keuzes te maken, daarbij is ruimte voor culturele, etnische en religieuze heterogeniteit. Dat biedt kansen om rekening te houden met achtergrondkenmerken van leerlingen in de vormgeving van het onderwijs.

Breed curriculum Om goed mee te kunnen komen in de samenleving hebben leerlingen kennis en vaardigheden nodig over de wereld waarin zij opgroeien. Daarbij gaat het niet alleen over basisvaardigheden zoals taal en rekenen, maar ook over inzichten die de eigen horizon overstijgen, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, sport, kunst etc. Kinderen die hier van huis uit geen toegang toe hebben, moeten er via het curriculum op school mee in aanraking komen. Een breed curriculum met onderwijsdoelen gericht op kwalificatie én persoonsvorming én socialisatie draagt daaraan bij.

Diversiteit meertaligheid metakennis Ook spreekt de commissie zich uit over de noodzaak van diversiteit in het curriculum en het benutten van de meertalige achtergrond van leerlingen die een andere taalachtergrond hebben. Bij de ontwikkeling van het curriculum dient te worden bezien of de onderwijsinhoud, de perspectieven die erin worden belicht, en de manier waarop diverse groepen worden gerepresenteerd in het curriculum, voldoende recht doen aan diversiteit in de mondiale samenleving. Dit kan bijdragen aan meer inclusiviteit en het gevoel van eigenwaarde.

Tot slot wordt ook het belang van de ontwikkeling van metakennis benoemd. Hierbij kan worden gedacht aan kennis omtrent de werking van het schoolsysteem of aan de invloed van culturele, sociale en historische referentiekaders. De commissie stelt dat als met de genoemde factoren rekening wordt gehouden het curriculum een belangrijke bijdrage kan leveren aan kansengelijkheid voor alle leerlingen.