Hoe zorgvuldig uitgeverijen hun lesmethodes ook ontwikkelen, leraren hebben daar niet altijd genoeg aan. Wat doe je als docent als je het voorbeeld uit de lesmethode niet aansprekend genoeg vindt voor jouw leerlingen, als je voor een project extra (film)materiaal wilt gebruiken, of meer wilt differentiëren in de moeilijkheidsgraad van opdrachten? Of als de actualiteit de lesmethode heeft ingehaald, bijvoorbeeld over de geopolitieke rol van Rusland, de graanhandel met Oekraïne, inflatiecijfers en energieprijzen? Dan ga je ofwel zelf aan de slag om leermateriaal te maken en aan te passen, ofwel je hoopt dat anderen dat al hebben gedaan. Als het niet lukt om uit te wisselen met directe collega’s, moet je verder weg zoeken. Het aanbod op internet is groot, op allerlei sites en Facebookgroepen, rijp en groen door elkaar. Voor je het weet, ben je uren bezig met verzamelen en beoordelen van kwaliteit en bruikbaarheid.

Zou het niet handig zijn als je er een makkelijk vindbare, gratis toegankelijke digitale leermiddelenbank zou zijn, vol open (dus aanpasbaar) materiaal waarvan de kwaliteit gegarandeerd is door collega-docenten?

Impuls open leermateriaal

VO-content ontving nooit subsidie; de financiering komt, net als de inhoudelijke inzet, sinds 2011 van (een kwart van) alle vo-scholen zelf. Het ministerie OCW is pas recent geïnteresseerd geraakt in de kracht van open leermateriaal en hoe dat kan bijdragen aan beter onderwijs.

Daarom vroeg OCW – namens een brede coalitie van onderwijspartners – subsidie aan bij het Nationaal Groeifonds voor het programma ‘Impuls open leermateriaal’. In dit programma gaan scholen, onderwijs- en expertiseorganisaties hun de krachten bundelen om een impuls te geven aan de ontwikkeling en het benutten van open leermateriaal.

In april 2022 is die aanvraag toegekend. Het gaat om grote bedragen: tot en met 2024 is er 20 miljoen beschikbaar. Daarna kan, op voorwaarde dat er goede resultaten worden geboekt, een aanvullende 40 miljoen toegekend worden tot 2030.

”Dat is een boel geld voor een ingewikkeld en versnipperd speelveld”, vindt Marthe Straatemeier, programmamanager Impuls open leermateriaal. “Het belangrijkste is nu dat we alle initiatieven en krachten bundelen en stevig met elkaar verbinden. OCW heeft Kennisnet aangesteld voor de organisatie, (financiële) administratie en verslaglegging – ‘penvoerder’ heet dat in jargon. Ik ben een van de twee programmamanagers.”

Het Nationaal Groeifonds is in het leven geroepen door het ministerie van economische zaken om de economische ontwikkeling en het verdienvermogen van Nederland te stimuleren. Onderwijs kan hierin een belangrijke rol spelen.

Grote ambities

Marthe Straatemeier: “We hebben met Impuls open leermateriaal grote ambities: minder schooluitval, betere aansluiting op de beroepspraktijk en verbeteren van de kwaliteit van het funderend onderwijs. Dat verhogen van de onderwijskwaliteit willen we bereiken door te investeren in goed open leermateriaal. Met een goede mix van leermaterialen kan een leraar een motiverende les geven en daarbij inspelen op de talenten en behoeftes van z’n leerlingen en op de actualiteit.

Er wordt ontzettend veel materiaal gemaakt door leraren, soms alleen voor eigen gebruik, soms alleen gedeeld binnen de school. Ook op websites en Facebookgroepen staat van alles – maar dat is zo versnipperd, dat moet je als leraar wel weten te vinden. Slechts weinigen delen hun zelfgemaakte materiaal op een centrale plek als Wikiwijs, dat is kennelijk nog een stap te ver.

We zijn begonnen te inventariseren wat er allemaal al is. Die mooie initiatieven willen we verbinden en zo ondersteunen dat leraren makkelijker samen materiaal kunnen maken en delen. Voor het vind-gemak zou het heel handig zijn om gemaakt materiaal zo veel mogelijk op één plek vindbaar maken.

Voor dit doel is Wikiwijs ooit opgezet (in 2009); hier kun je materiaal zoeken, je eigen arrangementen maken en weer delen. Alle materialen hierin opslaan is niet per se nodig. Maar alles op één plek kunnen zoeken zou ideaal zijn – zoals in de centrale catalogus van de bibliotheek. Daarvoor is de (bij wikiwijs horende) educatieve zoekmachine Edurep ideaal. Dan staan de open materialen op verschillende plekken, dichtbij waar eraan wordt gewerkt bijvoorbeeld, maar door de link in Edurep zijn ze toch door iedereen makkelijk te vinden.”

Kwaliteitszorg is de grootste uitdaging

Ron Zuijlen: ”Bij een project als VO-content is de grootste uitdaging om het bijeengebrachte materiaal door de jaren heen op hoog peil te houden qua kwaliteit en aantrekkelijkheid. Het curriculum kan herzien worden, de (didactische en technische) eisen en wensen vanuit de praktijk kunnen veranderen, de actualiteit verandert en daar wil je soms bij aansluiten. Bovendien wordt er met allerlei verschillende devices en platforms gewerkt, dat stelt allemaal (veranderende) eisen aan de content. Daar zal Impuls open leermateriaal ook mee te maken krijgen.

Omdat kwaliteitszorg niet ophoudt als je materiaal hebt ontwikkeld en verzameld, hebben we (met hulp van met deskundigen van SLO) criteria voor kwaliteitszorg opgezet voor onze collecties (zie kader, red.). Wij hanteren daarin ook een soort keurmerk. Die criteria hanteren we niet alleen bij het maken en bijeenbrengen van materiaal, maar ook bij de vervolgstappen: up-to-date houden, doorontwikkelen, continu onderhoud plegen. En natuurlijk vragen we steeds feedback van review-panels van leerlingen, docenten en experts.”

Pilots

Marthe Straatemeier: “Dit opstartjaar staat in het teken van leren en inventariseren. Daarom beginnen we overzichtelijk, met zes pilots die steun krijgen uit het programma. Daaruit willen we lessen leren over wat werkt in de ondersteuning van deze netwerken van scholen en wat niet.

De zes eerste pilots zijn heel verschillend van aard, voor po, vo of ho, voor verschillende vakken en doelgroepen. Wat ze gemeen hebben – dat was een voorwaarde om voor deze pilotregeling in aanmerking te komen – is dat er sprake is van een bestaand krachtig samenwerkend netwerk.”

Bij een deelcultuur horen CC-licenties

Als je wilt dat open leermateriaal door iedereen vrij gebruikt, aangepast en gedeeld kan worden, moet je zeker weten dat er geen auteursrecht op het materiaal ligt. Zomaar overnemen van teksten of beeldmateriaal van anderen mag (uiteraard) niet; het kan je bovendien op een fikse claim komen te staan. Om een deelcultuur te stimuleren zijn Creative Commons-licenties in het leven geroepen. De maker van materiaal bepaalt daarmee onder welke voorwaarden anderen ermee aan de slag mogen. VO-content gebruikt voor de collecties de licentie: ‘CC BY, SA (ShareAlike)’. Ron Zuijlen legt uit: “Dus iedereen mag ons materiaal gebruiken, als-ie netjes vermeldt dat het van VO-content komt. En wie ons materiaal aanpast, deelt dat ‘afgeleide werk’ ook weer vrij met iedereen.”

Of Impuls open leermateriaal eenzelfde licentie gaat gebruiken, is nog niet besloten, maar dat ligt wel in de lijn der verwachting.

Impuls open leermateriaal

Startbijeenkomst Impuls open leermateriaal

Startbijeenkomst Impuls open leermateriaal

In het programma Impuls open leermateriaal gaan scholen, onderwijs- en expertiseorganisaties ervoor zorgen dat open leermateriaal bijdraagt aan beter onderwijs voor álle leerlingen.

De zes toegekende pilots in de eerste ronde zijn:

  1. Het Freudenthal Instituut (bèta-onderwijs) gaat de opgebouwde collectie open leermateriaal upgraden, samen met vakdocenten, zodat er een grotere betrokkenheid met de doelgroep ontstaat. Hiervoor werkt het samen met lerarenopleiders en student-leraren.
  2. Het Expertisecentrum Voortgezet Onderwijs & Topsport ondersteunt scholen die de combinatie van onderwijs en topsport voor sporters met een NOC*NSF-status mogelijk maken. Door de pilot kan het open leermateriaal worden doorontwikkeld waarmee jonge topsporters gepersonaliseerd duaal voortgezet onderwijs krijgen.
  3. i&i is de vakvereniging voor informatica en digitale geletterdheid. Deze organisatie heeft de ambitie alle keuzethema’s van het informatica-examenprogramma aan te bieden als open leermateriaal.
  4. De Landelijke Kennistafel OOL maakt zich sterk voor onderzoekend en ontwerpend leren. Deze ontwikkelde de website ‘Weten Wat Werkt bij Leren Ontdekken’ – vol informatie, open leermiddelen en materialen voor schoolontwikkeling en de professionalisering van leerkrachten. De pilot richt zich op hoe de collectie bij de onderwijsinstellingen die er gebruik van maken geborgd kan worden.
  5. Bètapartners is een netwerk waarin de VU, de UvA en ruim 45 scholen samenwerken aan inspirerend bètaonderwijs. Bètapartners adopteerde de website Veldwerk In De Stad (gemaakt door een Amsterdamse biologieleraar). Deze site bevat een collectie lessen rondom experimenten die in de directe omgeving van een school gedaan kunnen worden. In de pilot wordt dit als open leermateriaal samen met de community van biologiedocenten doorontwikkeld en geborgd.
  6. Pool West, een invalpool voor het basisonderwijs, wil als pilot een lessenserie ontwikkelen in het vak ‘burgerschap’ voor de midden- en bovenbouw van het primair onderwijs.

Kwaliteitscriteria, zoals VO-content die hanteert

Alle Stercollecties open leermateriaal van VO-content voldoen aan vooraf opgestelde kwaliteitscriteria. Ze worden niet alleen ontwikkeld volgens die criteria, maar ook aan de hand hiervan jaarlijks kritisch tegen het licht gehouden. De gehanteerde kwaliteitscriteria zijn gebaseerd op het MeetInstrument Leermiddelen Kwaliteit (MILK) gebruikt, dat ontwikkeld is door het CLU Leermiddelen adviescentrum. Deze kwaliteitscriteria hebben betrekking op de aangeboden leerstof en de aansluiting op leerdoelen, op de didactische benadering in relatie met de doelgroep en met het leren, op design en presentatie, bruikbaarheid, vindbaarheid en (re)arrangeerbaarheid, en op de hulpmiddelen / begeleidende materialen.

Kijk ook op: www.vo-content.nl/leermateriaal/kwaliteit/kwaliteitscriteria