Voor mijn afstuderen in 1985 kocht ik mijn eerste computer met een printer met kettingpapier en zette daarmee mijn eerste digitale stappen. Pas veel later en met het opgroeien van mijn eigen kinderen kwam ik in aanraking met sociale media als Msn en Hyves, sms-berichten, computerspelletjes al dan niet educatief en spelcomputers als de Game Cube, de Wii en de Playstation.

Een bijzondere interesse hadden mijn jongens voor het leren programmeren en mijn oudste zoon maakte zijn eerste website toe hij 12 was. Een paar jaar later – het was 2013 - had hij een succesvolle webwinkel Woodify waarop hij houten zonnebrillen verkocht.

Het contrast tussen wat ik thuis ervoer en wat ik op de mavo-havo-vwo-school waar ik werk zag, was groot. Als de leerlingen toegang hadden tot het internet werd dat vooral gebruikt om te gamen, te chatten en YouTube filmpjes te kijken. Het internet werd gebruikt om te consumeren en niet om (mee) te creëren. Het was allerminst vanzelfsprekend dat leerlingen op school digitaal voldoende zelfredzaam waren en – erger nog – gedurende hun 4, 5 of 6-jarige verblijf op school werden ze daar maar marginaal beter in. Tot die treurige constatering kwamen we meestal pas als de profielwerkstukken in beeld kwamen, vlak voor het eindexamen. En we observeerden ook nog iets anders. Sommige leerlingen maken in het weekeinde gebruik van een openbare voorziening zoals een bibliotheek om huiswerkopdrachten – digitaal – te kunnen inleveren of om toegang te kunnen krijgen tot digitaal lesmateriaal.

’Second-level digital divide’

 

Niet alleen in mijn dagelijkse lespraktijk maar ook – bijvoorbeeld – uit onderzoek van Norris (2001) blijkt dat de komst van het internet een groot risico in zich draagt om de kloof tussen laag- en hoogopgeleid groter te maken. Een publicatie uit 2016 van het Sociaal Cultureel Planbureau laat zien dat die kloof niet meer (alleen) wordt veroorzaakt door de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen. De kloof wordt nu meer veroorzaakt door verschillen in gebruik: hoogopgeleiden en hun kinderen gebruiken het internet productiever zoals bijvoorbeeld voor informatievergaring, educatie en loopbaan terwijl laagopgeleiden het internet vooral gebruiken om te gamen, te chatten of youtube filmpjes te kijken. Kinderen van hoogopgeleide ouders zullen meer profiteren van tips en discussie over veilig en zinvol internetgebruik met hun ouders dan kinderen van laagopgeleide ouders (SCP, 2016). Dit wordt ook wel het ‘second-level digital divide’ genoemd. (Hargittai, 2002).

Verder stelde Kennisnet in 2017 vast dat bijna 75% van de kinderen aangeeft dat ze hun digitale vaardigheden slechts voor een heel beperkt deel op school hebben opgedaan maar vooral of bijna helemaal in hun vrije tijd (thuis). En dat ‘thuis’, zo zagen we net, verschilt dus nogal.

‘Digitale’ kansengelijkheid

Om kansengelijkheid te bevorderen is het belangrijk dat er een vaste plaats is voor het aanleren van deze vaardigheden in de school, maar zeker ook op publiek goed toegankelijke plaatsen, zoals bibliotheken. Elk kind moet ergens terecht kunnen om zich digitaal te kunnen ontwikkelen en daarin begeleid te worden. Het ontwikkelteam digitale geletterdheid van curriculum.nu omschreef het als volgt: ’Niet alle kinderen krijgen van huis uit voldoende begeleiding bij de ontwikkeling van hun digitale vaardigheden. Het is belangrijk dat in alle aspecten en op alle niveaus van het onderwijs leerlingen digitale kennis en vaardigheden kunnen aanleren en oefenen. Kinderen weten in veel gevallen hoe ze digitale technologie kunnen bedienen, maar weten vervolgens onvoldoende over de werking daarvan om ‘kritische en bewuste gebruikers’ genoemd te kunnen worden’.

Om dat er in de huidige kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs geen onderwijsdoelen zijn opgenomen ten aanzien van digitale vaardigheden voor leerlingen staat het de school vrij om op eigen wijze aandacht te besteden aan deze ontwikkeling van de leerlingen.

Op mijn eigen school werden middelen vrijgemaakt en zo werd ruimte gecreëerd om met een groep docenten lesmateriaal te ontwikkelen. In het schooljaar 2013-2014 startten we met ‘onderwijs in 21ste eeuwse vaardigheden’, waaronder – prominent – digitale vaardigheden.

In deze lessen oefenen leerlingen met ICT-basisvaardigheden en informatievaardigheden, zijn er lessen over mediawijsheid en worden de eerste stappen in het leren programmeren gezet. Het programma trok destijds aandacht en in maart 2016 kreeg een delegatie van minister president Rutte, minister Kamp, staatssecretaris Sander Dekker en Neelie Kroes van onze leerlingen een les in digitale vaardigheden die zijn weerga niet kende. Wat een geweldige ervaring was dat!

Hoog bezoek op het Veurs Lyceum

Laten we ervoor zorgen dat digitale geletterdheid geen nieuwe splijtzwam in onze samenleving wordt.

Als ervaren docenten zien en merken wij nu dat de leerlingen aan het einde van klas 3 gegroeid zijn in vergelijking tot hun start in de brugklas. Hoewel we diverse tools hebben ontwikkeld om de vooruitgang van de leerling inzichtelijk te maken is het concreet en absoluut meetbaar maken nog een uitdaging. Meerdere studies zijn op dit moment gaande om aan de ‘meetbaarheid-behoefte’ invulling te geven.

Digitaal voor allemaal

Op dit moment zijn er geen eenduidige kwaliteitseisen en leerdoelen voor Digitale geletterdheid, waardoor er grote verschillen zijn tussen scholen en leerlingen in de aangeboden kennis en de aangeleerde vaardigheden. Maar we zijn wel weer een stapje verder. Op de vraag ‘Wat wordt verstaan onder digitale vaardigheden en wat moeten leerlingen van verschillende leeftijden en niveau dan kennen en kunnen?’ heeft het ontwikkelteam Digitale Geletterdheid (OTDG) van curriculum.nu een antwoord geformuleerd. Ook adviseert het ontwikkelteam om te zorgen ‘voor facilitering in tijd, ondersteuning, scholing en middelen die het mogelijk maken voor leraren om de benodigde didactische en digitale vaardigheden te ontwikkelen’. Inderdaad. Voor een succesvolle implementatie zal er ook ruimte gemaakt moeten worden in een toch al overladen curriculum. Dat vraagt om heldere afwegingen, want waar (weer) iets bij komt, moet ook weer iets af. En er zal ook nog wel de nodige tijd verstrijken voordat er kerndoelen voor Digitale geletterdheid verankerd zijn in de wet, scholen zijn toegerust, lesmateriaal is ontwikkeld en leraren zijn (bij)geschoold. Daarbij blijft het van belang publieke plaatsen zo in te richten dat kinderen daar terecht kunnen. Ook kan gezocht worden naar mogelijkheden om meer publiek-private samenwerking aan te gaan. Het bedrijfsleven lijkt zich in deze terdege bewust van zijn maatschappelijke opdracht om een bijdrage te leveren om de toekomstige generatie(’s) beter digitaal toe te rusten.

Alles in de strijd, dus, om ervoor te zorgen dat toekomstige generaties veilig, vaardig en vertrouwd kunnen leven in een digitale maatschappij. Laten we ervoor zorgen dat digitale geletterdheid geen nieuwe splijtzwam in onze samenleving wordt, maar juist wordt ingezet om kansen groter en verschillen kleiner te maken. Dat kan alleen als digitale geletterdheid een vaste positie krijgt in het funderend onderwijs.

Huidige kerndoelen primair en onderbouw voortgezet onderwijs

Het ‘Besluit vernieuwde Kerndoelen WPO’ van 8 oktober 2005 geeft in 58 kerndoelen een beeld van het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. De 58 kerndoelen zijn opgedeeld in hoofdstukken voor Nederlandse taal, Engelse taal, Friese taal, rekenen en wiskunde, oriëntatie op jezelf en de wereld, kunstzinnige oriëntatie en bewegingsonderwijs. www.wetten.overheid.nl.

In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is sinds 7 juni 2006 het ‘Besluit kerndoelen onderbouw VO’ (als bijlage bij de Wet op het Voortgezet Onderwijs) van kracht. Ook daar wordt in 58 kerndoelen geformuleerd wat de leerlingen moeten leren. Deze kerndoelen zijn onderverdeeld in 8 leergebieden; Nederlandse taal, Engelse (en moderne vreemde) taal, rekenen en wiskunde, mens en natuur, mens en maatschappij, kunst en cultuur, bewegen en sport. Daarop aangevuld zijn er nog 6 kerndoelen voor de Friese taal geformuleerd. www.wetten.overheid.nl.

Het proces van curriculum.nu

Vanaf maart 2018 hebben leraren en schoolleiders vanuit het basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs gezamenlijk in kaart gebracht wat de benodigde kennis en vaardigheden zijn voor negen leergebieden. Hierbij hebben zij hulp gekregen van onder andere wetenschappers, lerarenopleidingen, vervolgonderwijs, scholen en vakverenigingen. De leraren en schoolleiders zijn uitgegaan van het huidige onderwijsstelsel, de huidige onderwijstijd en de huidige vakken en profielen. In de voorstellen zijn de huidige leergebieden aangevuld met Burgerschap en Digitale geletterdheid. Op 10 oktober heeft de coördinatiegroep (bestaande uit de PO-Raad, VO-raad, de Algemene Onderwijsbond, CNV Onderwijs, de Algemene Vereniging Schoolleiders, de Federatie van Onderwijsvakorganisaties, LAKS en Ouders & Onderwijs) de voorstellen van de 9 ontwikkelteams aan minister Slob aangeboden en daarbij aan de minister 7 adviezen meegegeven waaronder: ‘Veranker digitale geletterdheid en burgerschap in het curriculum’.

Het ontwikkelteam digitale geletterdheid omschrijft in 6 grote thema’s wat zij als relevant zien voor het leergebied. Deze thema’s zijn: data en informatie, veiligheid en privacy in de digitale wereld, de werking en het (creatieve) gebruik van digitale technologie, digitale communicatie en samenwerking, digitaal burgerschap en digitale economie. Kijk voor de uitwerking en meer informatie op www.curriculum.nu

Rapportcijfer

De digitale vaardigheid van leerlingen is volgens docenten in het primair onderwijs maar net voldoende. Gemiddeld geven leraren hun leerlingen een 6,1. Een kwart van de leraren vindt de digitale vaardigheid van kinderen onder de maat. Ouders zijn iets positiever over hun kroost, zij geven gemiddeld een 6,6 als cijfer. Dit blijkt uit onderzoek in opdracht van Stichting Internet Domeinregistratie (SIDN), zo melden de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en VOS/ABB in Digischool (2018).

Uit de monitor digitale geletterdheid PO (september 2019) van het ECP blijkt dat de leraren de digitale geletterdheid van de leerlingen beoordelen met gemiddeld een 4.9 (op een schaal van 0-10)

Leerlingen zelf overigens, po en vo, schatten hun vaardigheden ruim voldoende in zo blijkt uit de monitor jeugd en media van kennisnet (2017).

Eugenie Zwanenburg-Dumoulin heeft dit artikel op persoonlijke titel geschreven.

Bronnen:

Digischool (9 februari 2018). Leraren geven digitale vaardigheid van leerlingen slechts een krappe voldoende.

ECP (2019), Monitor digitale geletterdheid PO.

Hargittai, E. (2002). Second-Level Digital Divide. Difference in People’s Online Skills.

Kennisnet (2017). Monitor jeugd en media 2017: de hoofdlijn. Zoetermeer: Kennisnet.

Norris, P. (2001). Digital divide, Civic Engagement, Information Poverty and the internet Worldwide. Cambridge: Cambridge University Press.

Sociaal Cultureel Planbureau (2016). De toekomst tegemoet. Sociaal en cultureel rapport. Den Haag. Sociaal en cultureel planbureau.