Zelf ontwikkelde Rob Honig ooit op de middelbare school spreekangst. Daarna zocht hij als student wedstrijddebatteren op als therapie. De spreekangst was al snel verdwenen en vervangen door een fascinatie voor debat. Om zichzelf verder te ontwikkelen nam hij wereldwijd deel aan debattoernooien en won daarmee prestigieuze prijzen. Zijn eigen ontwikkeling inspireerde hem om het hoogstaande niveau van Angelsaksisch debatteren ook voor Nederlandse jongeren toegankelijk te maken. Inmiddels werkt de DebatUnie met scholen in Nederland en Vlaanderen om hun leerlingen al vroeg te bekwamen in oracy.

Debatteren

Debatteren ziet Rob als een bijzondere werkvorm die de leerling laat oefenen met alle elementen van oracy. Rob: “Oracy is de verzamelterm voor vaardigheden die een mens in staat stellen om effectief mondeling te communiceren. (Ik weet er nog altijd niet één Nederlands woord voor. Je kunt oracy naast literacy en numeracy zetten. Geletterdheid en gecijferdheid kennen we, maar ‘bespraaktheid’? Het blijft behelpen.) Bij debatteren komt veel kijken. Leerlingen maken kennis met het fysieke element, stemgebruik, lichaamstaal. Natuurlijk oefenen ze met het linguïstische element, de taalvaardigheid. Debatteren bevat bovenal een cognitief element, gedachten structureren, kennis toepassen en kritisch nadenken, en tot slot gaat het ook om: samenwerken, aandachtig luisteren naar de ander, je verplaatsen in de ander. Dit alles maakt debat zo’n rijke oracy oefening: alle elementen komen tegelijkertijd aan bod. Teksten kun je nog eens nalezen, over schriftelijke vragen kun je nadenken, maar in het debat is sprake van een heel korte feedback-loop. Je traint je brein om razendsnel informatie te analyseren en om effectief te kunnen reageren.”

Tijdens een debat verdedigen leerlingen niet hun persoonlijke mening, maar krijgen zij een geloot standpunt toegewezen. Er zijn voorstanders, tegenstanders en een derde partij. Voor- en tegenstanders bijten zich vast in hun standpunt, zodat zij elkaar tegenspel blijven geven. Daarmee dwingen de partijen elkaar om steeds dieper en breder te graven in de argumentatie. Dat dient het ultieme doel van debat: het zo compleet mogelijk informeren van een derde partij.

In de echte wereld is die derde partij vaak het publiek bij een debat. In het onderwijs wordt die rol door een neutrale jury ingevuld. Rob: “Zo’n jury beoordeelt het debat op basis van wat duidelijk onderbouwd is en stevige kritiek heeft overleefd. Verdraaien, verwarren, intimideren en negeren, wordt door jury’s niet op prijs gesteld; het staat namelijk een inhoudelijker debat in de weg. Hun logica is daarom: een goed debat verliezen levert meer punten op, dan een slecht debat winnen.


Ik zie nog te vaak dat jonge leerlingen voor de leeuwen worden geworpen met een 10-minuten-lang-betoog over een boek voor een volle klas.

Maar het verdelen van punten is niet het ultieme doel in het onderwijs. Een debatjury geeft daarom na het debat uitgebreide feedback aan de debaters, zodat leerlingen concrete verbeterpunten meekrijgen. Omdat er weinig tijd verstrijkt tussen de prestatie en de feedback, wordt er veel effectiever geleerd van die ervaring dan in vergelijkbare schriftelijke werkvormen, waarbij feedback pas veel later arriveert.”

Stap voor stap

Rob komt op veel scholen. Hij neemt een ‘gat’ waar in de aandacht voor oracy, die toch al mager is. Rob: “Vooral in de onderbouw gebeurt er weinig en dat is jammer. Ik zie nog te vaak dat jonge leerlingen voor de leeuwen worden geworpen met een 10-minuten-lang-betoog over een boek voor een volle klas; dat is enorm risicovol. Zeker aan het begin van de puberteit zijn jongeren bevattelijk voor sociale angsten, zoals spreekangst. Zij hebben juist veilige, zich herhalende positieve ervaringen nodig met spreken voor publiek.” Eenmaal in de bovenbouw, zegt Rob, zullen leerlingen vaker moeten spreken in de klas (presentaties, debatten, betogen, etc.). “Maar met beperkte oefening in de onderbouw, vragen we dan opeens een zeer steile leercurve in korte tijd. Ik vind het niet goed om leerlingen dan -noodgedwongen- onder hoge druk ineens klaar te stomen voor een betoog, debat of discussie, nota bene vaak ook nog voor een schoolexamencijfer.”

Het is volgens hem dan ook niet vreemd dat het bereikte eindniveau op de meeste scholen beter kan. Docenten maken er natuurlijk het beste van, maar leerlingen kunnen meer, en verdienen meer. Spreken, betogen, debatteren in de bovenbouw is nu nog te vaak een onplezierige ervaring voor leerlingen. Met een voortraject in de onderbouw echter kan veel leed worden voorkomen.

Rob: “Zorg er binnen een school voor dat elk leerjaar meerdere oefenmomenten met spreken bevat. Kweek spreekplezier bij leerlingen met leuke werkvormen en aansprekende onderwerpen. Begin met spreken in stapjes, eerst in kleine groepjes, later voor de klas met langere betogen. Als leerlingen desondanks toch spreekangst ontwikkelen, bied dan maatwerk. De mogelijkheden zijn legio: laat hen bijvoorbeeld het betoog vormgeven als interview, waarbij de docent hen actief ondervraagt. Of laat hen in roulerende twee- of drietallen spreken voor de klas. Zo blijft de spreektijd en spanning voor hen behapbaar.”

Rijke opbrengst

Oracy in de vorm van debat kan voor elke leerling leerzaam zijn. De DebatUnie werkt dan ook voor alle schooltypen. Rob: “Maatwerk en spontaniteit zijn belangrijke sleutels. Begin laagdrempelig, bijvoorbeeld met voorstelbare, interessante of zelfs grappige onderwerpen. Wanneer het eerste debat gaat over een te abstract, ‘saai’ of complex onderwerp, haken leerlingen af, niet alleen in dat lesuur maar misschien wel op de hele activiteit. Kies dus niet direct voor de Europese Unie als onderwerp (want ‘Europa is belangrijk voor toekomstige burgers’). Laat leerlingen starten met dilemma’s die ze kennen: Wie betaalt op een eerste date? Mogen supermarkten deurbeleid baseren op leeftijd? Naarmate de leerlingen vaardiger worden, komt er steeds meer ruimte voor complexere onderwerpen - en uiteindelijk ook voor die Europese Unie. Begin met opdrachten waarin leerlingen kunnen samenwerken, en schrijf niet alles voor. Laat iets ontstaan. Improviseren is een belangrijk element bij debatteren, daarvoor moeten leerlingen zich vrij voelen. Dus kader het niet allemaal te sterk in, door bijvoorbeeld vooraf een betoog te laten schrijven; dan is het niet zo vreemd dat het debat een serie droge voordrachten wordt”

Rob ziet een duidelijke link tussen het oefenen met debat en het ontwikkelen van burgerschap. “Het is goed voor leerlingen dat zij zich leren verplaatsen in andere standpunten. Zo leren ze de wereld genuanceerder te zien; gevuld met dilemma’s waarbij zinnige ideeën van verschillende kanten kunnen komen. Wanneer ze kritisch leren denken zijn ze beter bestand tegen manipulatie, populisme, kudde- en samenzweringsdenken. Zie debat ook als een laboratorium voor gedachtevorming, leerlingen kunnen experimenteren met standpunten zonder voorgeschreven uitkomst. Dit helpt hen op weg naar hun rol als burger in een democratische samenleving.”