In de loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) op school gaat de aandacht vaak uit naar het maken van een ‘goede’ keuze en worden instrumenten ingezet die leerlingen helpen om inzicht te krijgen in hun persoonlijke capaciteiten en (beroepskeuze)interesses. Kenmerkend is de slogan ‘de weg naar de juiste keuze’ die op een bekende website voor decanen prijkt. De vraag is: wanneer is iets de juiste keuze, en is dit nastrevenswaardig?

Dr. Esther Slot (Universiteit Utrecht) is in 2020 gepromoveerd op dagelijkse interesse-ervaringen van havo- en vwo scholieren en heeft onder andere onderzoek gedaan naar de relatie tussen beroepskeuze-interesses van jongeren en hun profielkeuze. Zij pleit ervoor om vanaf klas 1 explicieter aandacht te besteden aan het begeleiden van de interesse-ontwikkeling van middelbare scholieren: begeleiding op de weg naar jezelf in plaats van de weg naar de ‘goede’ keuze.

Interesse, identiteit en profielkeuze

Leerlingen die een profielkeuze moeten maken zijn bezig met een complexe zoektocht naar zichzelf. Interesses spelen daarin een cruciale rol. Een interesse is iets van de persoon, een zogeheten ‘object’ waar iemand graag tijd aan besteedt. Dat hoeft geen fysiek object te zijn, zoals make-up; het kan ook een activiteit, gebeurtenis, gedachte of een idee zijn. Veel scholieren in het onderzoek van Esther rapporteerden bijvoorbeeld YouTube of gamen als interesses, maar ook dagelijkse bezigheden zoals lekker eten, of school gerelateerde onderwerpen zoals moleculen. Het is van belang om te beseffen dat één persoon meerdere, uiteenlopende interesses kan ervaren, zowel in het dagelijks leven als in relatie tot de toekomst, schrijft Esther.

Ze heeft dit expliciet onderzocht in relatie tot beroepskeuze-interesses van derdeklassers. In één van haar studies heeft ze een bestaand instrument gebruikt om bij ruim 350 havo en vwo-leerlingen de combinaties aan beroepskeuze-interesses te meten en hierin jongens en meisjes te vergelijken. Het ging om Realistische, Intellectuele, Artistieke, Sociale, Ondernemende en Conventionele interesses (RIASOC, Holland, 1997). Ook is er onderzocht hoe deze interesseprofielen zich relateren aan de profielkeuze die deze leerlingen hebben gemaakt.

De resultaten laten zien dat bijna de helft (ongeveer 40%) van de middelbare scholieren een gelijke mate van interesse ervaart in alle beroepsdomeinen. Dit noemen we ook wel een ongedifferentieerd profiel, omdat er geen uitgesproken interesse is voor bijvoorbeeld het sociaal of intellectueel domein. Opvallend was dat meer jongens dan meisjes een ongedifferentieerd profiel lieten zien, namelijk twee op de drie. Vooral scholieren met een gemiddelde interesse in alle zes beroepsdomeinen bleken daarbij onzeker te zijn over hun toekomstige profielkeuze.

De weg naar jezelf

Deze groep scholieren lijkt nog bezig met de vraag: wie ben ik, wat past er bij mij? Ze hebben nog geen keuzes gemaakt als het gaat om hun identiteit. Dit roept de vraag op hoe we deze leerlingen zo goed mogelijk kunnen begeleiden. Een proces van interesse-ontwikkeling is complex en persoonlijk en vraagt vooral dat de leerling leert nadenken en reflecteren op eigen (interesse-)ervaringen.

Het lijkt dan tegenstrijdig om de focus in LOB te leggen op het maken van de goede keuze, omdat het fundament voor een goede keuze, namelijk een duidelijk beeld van jezelf, nog ontbreekt. Daarom lijkt het belangrijk om leerlingen vanaf klas 1 de handvatten mee te geven die zij nodig hebben op de weg naar zichzelf, en wordt het maken van een keuze hopelijk minder moeilijk. Het gevaar is namelijk dat keuzes worden gebaseerd op externe factoren die scholieren wél kunnen meten: wat hun ouders vinden, wat hun vrienden kiezen, of waar ze hoge cijfers voor halen.

De resultaten laten zien dat bijna de helft (ongeveer 40%) van de middelbare scholieren een gelijke mate van interesse ervaart in alle beroepsdomeinen.

Zo zou het kunnen

Laat scholieren vanaf klas 1 regelmatig reflecteren op ervaringen die zij hebben opgedaan: wat deden ze precies, en waarom was dit interessant? Dit hoeven niet per sé ervaringen met beroepen en werkvelden te zijn, het mag zijn gegrepen uit het dagelijks leven. Zo krijgen ze de kans om te leren nadenken en praten over hun identiteit (interesses, waarden, drijfveren).

Gebruik een breed instrumentarium binnen LOB waarbij de nadruk ligt op de leerling als persoon en niet op de mogelijke keuzes. LOB instrumenten waar een bepaalde richting uitrolt, zoals instrumenten gebaseerd op het RIASOC model van Holland (1997), schetsen een te eendimensionaal beeld van de leerling. Ieder individu heeft immers meerdere, uiteenlopende interesses, die ontstaan en veranderen over de tijd in de vele omgevingen waarin een adolescent zich beweegt in het dagelijks leven (thuis, school, de voetbalclub…).

DECANEN AAN HET WOORD

“Wat het onderzoek van Esther voor mij als decaan het meest duidelijk maakte, is het belang van interesse bij dat wat leerlingen (moeten) doen, kiezen en hun welbevinden hierbij. En dat interesseontwikkeling een continu doorgaand proces is wat ook gevoed moet worden. Interesse maakt dat je in beweging komt én blijft en raakt daarmee de motivatie. Het helpt om passende keuzes te maken. Passend bij jou als persoon met jouw mogelijkheden, in de overtuiging dat je deze, als de toekomst erom vraagt, weer beter passend kunt maken.  Steeds met voortschrijdend (zelf)inzicht. Goed of fout bestaat hierbij niet: laten we die termen alsjeblieft uit de LOB-vocabulaire schrappen! Het is jammer dat ‘harde’ keuzemomenten maken dat vragen als ‘wie ben ik’, ‘wat kan ik’ en ‘wat wil ik’ in een snelkookpan belanden. Bijvoorbeeld bij de profiel- of studiekeuze. En dat dit keuzeproces vaak start bij eind: bij wát (en het feit dát) er gekozen moet worden. Ik ga als decaan zeker proberen interesse, samen de ontwikkeling en eigen inzicht hiervan, de plek te geven binnen LOB die nodig is om leerlingen te helpen passende keuzes te maken. In hoop dat ze dit ook na hun schooltijd kunnen blijven doen!” - Barbara Dresen, decaan vwo

“Onder decanen hoor je steeds vaker dat de O in LOB eigenlijk niet meer alleen zou moeten staan voor oriëntatie, maar (ook) voor ontwikkeling. Bij oriëntatie gaat het toch vooral om het verkennen van de opties die er zijn, een soort proces van toetsing waarbij er een eindpunt is, nl. het maken van de keuze. Bij ontwikkeling gaat het meer om een breder proces van ontwikkeling als persoon, dat steeds maar doorgaat. Gelukkig is in de huidige keuzemethodes niet alleen aandacht voor het verkennen van de verschillende opleidings- en beroepsrichtingen, maar is er ook aandacht voor de leerling als persoon. Juist die verbinding tussen deze verschillende soort testen en de reflectie van de leerling daarop biedt handvatten om met de leerling tot inzichten te komen: ‘Past wie je bent als persoon, wat je belangrijk vindt, of waar je goed in bent, bij dat wat je interessant en leuk vindt?’

Als je al vroeg op school leert om te reflecteren, dan kun je daarmee een beter onderbouwde keuze maken. Als je een leerling in een examenklas dan de vraagt stelt waarom hij/zij naar de pabo wil, dan krijg je hopelijk niet alleen als antwoord: ‘Omdat ik met kinderen wil werken’, maar misschien meer iets in de trant van: ‘Ik wil later juf of meester worden, omdat ik kinderen iets wil leren, omdat ik graag voor een groep sta, omdat ik mij goed kan inleven in verschillende kinderen, enz.’ Tegelijkertijd vraag ik me af of vroeger beginnen met reflecteren de keuze makkelijker zal maken. De leerlingen die in het examenjaar bij ons het lastigst een keuze kunnen maken, zijn volgens mij de leerlingen die én veel interesses hebben én al behoorlijk goed zijn in reflecteren op zichzelf. Hierdoor beseffen ze ook meer wat ze laten liggen van de opties die ze niet kiezen… en twijfelen ze dus meer.” - Anke Klein Hulse, decaan mavo, havo en vwo

Esther Slot is werkzaam als onderwijskundig adviseur en trainer bij de Universiteit Utrecht en is vorig jaar gepromoveerd op het thema interesse-ervaringen van adolescenten in het dagelijks leven en in relatie tot de toekomst ([email protected]).

Anke Klein Hulse is decaan mavo, havo en vwo op het Christelijk Lyceum in Apeldoorn. Barbara Dresen is decaan vwo op de Breul in Zeist.