Moderne onderwijsmethoden: droom of nachtmerrie?
door: Simone Aronson en N.N.
‘Dit is hoe je een goede tekst schrijft’. ‘Zo schrijf je een pakkende tekst’. Het wordt leerlingen op het voortgezet onderwijs voorgekauwd en door de strot geduwd. Schrijven moet volgens een vastgesteld model, bijvoorbeeld het SEXI-model (State, Explain, Illustrate), anders is het fout. Bij geschiedenis moest elk tussenkopje een vraag zijn, anders kregen we daar aftrek voor. Wij leerlingen zitten vol met creatieve ideeën, die we maar al te graag op papier willen zetten. Helaas letten docenten vaak meer op de vorm dan op de inhoud en een zelfgekozen vorm is bij voorbaat ‘fout’. We leren niet hoe we onze boodschap het beste kunnen overbrengen, maar hoe we de gewenste tekstvorm toepassen. Het achterliggende probleem is natuurlijk dat docenten net als wij worden gedisciplineerd en gedresseerd, zoals de filosoof Foucault het zou noemen. Ze worden door regeltjes en systeempjes tot robots gevormd.
Het hele onderwijs zit in de houdgreep. Een voorbeeld van zo’n systeempje is het beoordelingsformulier. Met een beoordelingsformulier kan de docent gemakkelijk een beoordeling en een cijfer bepalen. Maar is dat wel de juiste manier? Stel je voor dat een leerling bij een spreekbeurt Engels niet goed is in zijn grammatica, maar subliem in zijn vocabulaire, manier van spreken en creativiteit? Volgens het beoordelingsformulier krijgt die leerling dezelfde beoordeling als een andere leerling, die in alle aspecten matig presteert. Hebben beide spreekbeurten dezelfde kwaliteit? Wij betwijfelen dat. Ja, een beoordelingsformulier zou een docent natuurlijk kunnen helpen om zijn oordeel te wegen, maar het lijkt erop dat het primaire doel van een beoordelingsformulier eerder is om leerlingen te generaliseren en aan één universele standaard te meten.
De hele school lijdt onder deze strikte manier van opleiden, die lijkt voort te komen uit een verlangen naar beheersing. Hoe meer we in ons leven, en dus ook op scholen, vastgestelde blauwdrukken kopiëren, hoe minder variatie er is en hoe meer overzicht er is voor de regering. Het voortgezet onderwijs is het slachtoffer van een ideaal van regeerbaarheid.
Normalisatie en indoctrinatie. Wij leerlingen zijn door de jaren heen gewend geraakt aan deze beperkingen. Omdat we geleerd hebben om ze normaal te vinden, is onze creativiteit aangetast. Ken Robinson heeft dat in een beroemde TED-talk onderbouwd met een onderzoek dat creativiteit meet: hoeveel toepassingen kun je bedenken voor een paperclip? Het blijkt dat kleuters veel meer toepassingen kunnen bedenken dan middelbare scholieren. Het verhaal dat leerlingen school nodig hebben om zich te ontplooien tot intelligente, creatieve en talentvolle individuen is dus misschien gewoon kletskoek. In The Crisis in Education (1961) vraagt Hannah Arendt waarom we zoveel tijd in onderwijs steken. Volgens haar is het hoofddoel dat kinderen vijf dagen per week urenlang geïndoctrineerd moeten worden, zodat ze hun speelse kanten verliezen en brave, passieve burgers worden. Als dat zo is, verklaart het ook de uitkomst van het experiment met de paperclip.
Geen centraal examen. We willen niet alleen klagen, maar ook een oplossing voorstellen. Op middelbare scholen draait alles om examens. Alle leerstof in alle jaarlagen loopt vooruit op die examens. Dat kan anders, als het ministerie van onderwijs aan scholen alleen vraagt om bepaalde onderwerpen/onderdelen van een vak te behandelen, zonder de details ervan vast te leggen. Scholen bepalen zelfstandig of binnen gemeenschappen welke deelonderwerpen ze behandelen en hoe. Deze leerplannen worden op hun niveau, maar niet op elk detail van de leerstof, gecontroleerd en beoordeeld door het ministerie. Zo hebben docenten meer vrijheid en zullen ze meer betrokken zijn. Bovendien wordt het onderwijs gevarieerder en krijgt de creativiteit van kinderen meer ruimte.
Simone