Als leraar kun je je verwonderen over de verscheidenheid aan kinderen in een klas. Sommige leerlingen leren gemakkelijk en gaan fluitend door het leven, terwijl anderen geremd worden door tegenslag en allerlei hobbels moeten overwinnen. Soms is er thuis iets aan de hand, of speelden dergelijke dingen ook al op de lagere school. Soms ligt het aan de groep. Als mentor bespreek je sommige van die leerlingen met het zorgteam van je school en dan blijkt dat zij, door hun expertise, deze kinderen wel weer goed op de rit kunnen krijgen. Hun mensenkennis is vaak gevormd door cursussen of door een specialistische studie. Psychologische theorieën spelen hierbij een rol. Maar ook docenten zelf lezen onderwijsboeken die te maken hebben met het vakgebied van de psychologie.

Het nieuwe boek van Pedro De Bruyckere, Casper Hulshof en Liese Missinne, Bijna alles wat je moet weten over psychologie van kinderen en jongeren is zeer geschikt voor iedereen die op school werkt. De auteurs hebben vier jaar over het schrijven van het boek gedaan en dat merk je aan alles; de schrijfstijl is prettig en heel verzorgd. Je hebt echt het gevoel een boek van kenners te lezen, een boek van auteurs die zelf alles lezen; er wordt veel verwezen naar onderzoek en wetenschappelijke literatuur.

De Bruyckere en Hulshof hebben al eerder samengewerkt bij het boek Jongens zijn slimmer dan meisjes. Daarin bestreden ze onderwijsmythes. De Bruyckere heeft dit met Paul Kirschner een vervolg gegeven met Juffen zijn toffer dan meesters. Met zijn sympathieke Klaskit bood De Bruyckere al een meer eigen geluid. In dit nieuwe boek zetten de auteurs de lijn van dat boek voort. Af en toe wordt er ook nog wel een kleine mythe bestreden, bijvoorbeeld de bewering dat pubers allemaal lastig zouden worden.

Het boek bestaat uit vier delen. In het eerste, lange deel staat het 'Ik' centraal. Het is gericht op thema's die alleen over het individu gaan. Hier wordt ten eerste stilgestaan bij het nature en nurture debat. Als iets nature is dan kun jij of je docent dit niet veranderen. Dit onderscheid wordt in het boek op tal van terreinen besproken. Vaak gaat het dan om een samenspel van nature én nurture. Deze verhouding kan ook weer veranderen.

De auteurs maken er werk van de ontwikkeling van verschillende aspecten te beschrijven. In de inleiding van het boek staat ook dat de ontwikkelingspsychologie een van hun expertises is. Zo komt de ontwikkeling van de persoonlijkheid, van taal, het lichaam en van spel aan bod. De grondlegger van de ontwikkelingspsychologie, Jean Piaget, wordt doorgaans kritisch benaderd. Duidelijk wordt in ieder geval dat het gedrag van een leerling op een middelbare school al een heel voortraject heeft gehad. Ook een hoofdstuk over hechting van een kind bij de moeder of, minder vaak, de vader past daarin. De hoofdstukken over lichamelijke en seksuele ontwikkeling zijn nuttig; dat wordt in onderwijsboeken niet vaak behandeld. Tenslotte is ook het hoofdstuk over Theory of Mind interessant. Het heeft te maken met het lezen van iemands gedachten, met empathie. Vanaf welk moment kan een kind dat? Gemiddeld is dit rond het vierde jaar. De auteurs wijzen erop dat ook Theory of Mind ingaat tegen de ideeën van Jean Piaget.We waren enthousiast over dit eerste deel. Het boek verbreedt je basis en gaat een paar niveaus dieper dan de dagelijkse praktijk van goede lessen ontwerpen. Dit is ook goed materiaal voor een lerarenopleiding. In het tweede deel gaat het over de 'Anderen', iedereen die invloed uitoefent op het individu. De auteurs zetten hier het bio-ecologische model van Bronfenbrenner centraal. In dit model wordt gesteld dat je een heel dorp nodig hebt om een kind op te voeden. Een kind staat in een centrum met allerlei systemen daaromheen. De school is daar één van maar o.a. ook de peers, de massa-media en de cultuur spelen, ieder op hun eigen niveau, een rol. Een school is het meest effectief wanneer er grote eenduidigheid is in het team. Op verschillende momenten in het boek pleiten de auteurs voor deze collective teacher efficacy. Dit kwam in 2017 bovenaan de lijst met effectgroottes te staan van John Hattie. Als docent kun je het heel lang volhouden in je eigen koninkrijkje, maar leerlingen hebben daar niet altijd voordeel van. Rectoren zouden dit hoofdstuk moeten lezen en op grond daarvan hun beleid kunnen vormen. In dit tweede deel is ook het hoofdstuk over opvoedingsstijlen goed uitgewerkt. Opvallend is dat het niet alleen betrokken wordt op ouders (o.a. de tijgermoeders en curlingouders komen aan bod), maar ook op leraren.

Als docent kun je het heel lang volhouden in je eigen koninkrijkje, maar leerlingen hebben daar niet altijd voordeel van.

In het derde deel 'Leren' komen voor docenten bekendere onderwerpen ter sprake. Origineel was een eerste hoofdstuk met aandacht voor waarnemen. Observaties doen is helemaal niet zo eenvoudig, en dit heeft consequenties voor onderwijsinterventies. Er volgt een hoofdstuk over leren en daarna gaat het over het verschil tussen beginners en experts. Bij het thema van creativiteit komt goed naar voren dat je vaak veel kennis nodig hebt voordat je tot creativiteit kunt komen. Het laatste deel gaat over 'Handelen'. Uitvoerig worden executieve functies besproken. Het is niet helemaal duidelijk waarom daarbij zoveel praktische voorbeelden gegeven moeten worden. Dit deel sluit af met het minder bekende onderwerp 'behavioral economics'. Dit gaat grotendeels terug op het werk van Daniel Kahneman en het boek Thinking fast and slow. Veel aandacht wordt gegeven aan denkfouten en nudging, kleine duwtjes in de rug om gedrag daarbij te veranderen.

De auteurs doen hun best om het boek praktisch te maken. Dit is ook een van hun 'spelregels' aan het begin van het boek. Door het hele boek worden 'fiches' gegeven, korte stukken met vaak praktische thema's; bijvoorbeeld het belang van slaap, hoe werk je aan weerbaarheid, of hoe om te gaan met vooroordelen. Het boek is zeer uitgebreid. Het heeft een goede opbouw en indeling en je leest steeds korte hoofdstukjes. Het 'bijna alles' in de titel heeft betrekking op het feit dat geen leer- en ontwikkelingsstoornissen besproken worden. Alleen autisme komt twee keer ter sprake. De reden is dat dit gebied buiten de expertise van de auteurs ligt en ook dat het boek dan dubbel zo dik zou worden.

We willen dit boek allemaal graag in de kast hebben staan. Het is te informatief om het te laten bij een of twee keer lezen. We willen het erbij kunnen pakken wanneer we nieuwe onderwijsliteratuur lezen.

De leesclub van het Cygnus Gymnasium in Amsterdam bestond dit keer uit

: Gert Bos (docent klassieke talen), Erik Ex (docent geschiedenis) en Marit Olsthoorn (opleidingscoördinator en lerarenopleider biologie)