Eddie Denessen is hoofddocent Onderwijswetenschappen aan de Radboud Universiteit en bekleed als bijzonder hoogleraar de Sardesleerstoel ‘Sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs’ aan de Universiteit Leiden. Zijn stem is belangrijk in het langlopende debat over gelijke kansen in het onderwijs. Het debat dat hij overigens liever gevoerd zou zien als constructieve dialoog. Maar daarover later. Waar gaat kansengelijkheid over? Eddie: “Kansengelijkheid gaat over maatschappelijke rechtvaardigheid. We vinden dat iedere burger zich optimaal moet kunnen ontwikkelen, ongeacht zijn afkomst. Diplomakansen en de positie in de samenleving moeten het gevolg zijn van jouw eigen inspanningen en individuele kenmerken, en mogen niet terug te voeren zijn op de positie van je ouders of je thuismilieu. Dat is het meritocratische ideaal. In functionerende vorm te verkiezen boven een standenmaatschappij, denk ik. Maar het lukt ons nog niet om dat ideaal te verwezenlijken. Werken aan kansengelijkheid zou je kunnen zien als het repareren van een disfunctionerende meritocratie.” Eddie houdt zich al bezig met het thema gelijkheid in het onderwijs vanaf het moment dat hij ontdekte dat daar een wetenschappelijke discipline voor is. Hij werd gegrepen door de Onderwijskunde en dat stond niet helemaal los van zijn eigen biografie.

Eddie groeide op in een klein dorp in het zuiden van Limburg, in een familie van fabrieksarbeiders. Hij leerde makkelijk, de exacte vakken gingen hem goed af, maar dat gold ook voor Latijn en Grieks. Beide kon nu eenmaal niet, dus het werd gymnasium alfa met wiskunde. Naarmate de schooljaren verstreken groeide in hem het gevoel dat de afgelegen dorpsgemeenschap waar zijn middelbare school stond niet zijn toekomst was. Hij wilde hier niet blijven, hij verlangde naar een grotere wereld. De paar mensen uit zijn kleine gymnasiumklasje die gingen studeren vertrokken naar Utrecht, Eddie koos voor Nijmegen. Hij had zin om in zijn eentje ergens opnieuw te beginnen. Hij wist ook dat men dat thuis moeilijk zou vinden. Daar bestond – wellicht tegen beter weten in – toch de onuitgesproken verwachting dat hij deel zou blijven van de gemeenschap. Eddie: “Maar zo werkt het niet. Je gaat weg en je bent niet langer één van hen. Je emancipeert, je krijgt andere interesses, andere vrienden. Uiteindelijk raak je vervreemd van je thuiscultuur. Het is denk ik ook nooit meer helemaal goed gekomen. Vooral mijn moeder vond dat erg moeilijk. Ik denk dat zij altijd trots is geweest op wat ik heb bereikt, maar tegelijkertijd teleurgesteld is gebleven over het feit dat ik ben weggegaan.”

Je wenst het iedereen toe om terecht te komen in een vakgebied waarvan hij denkt: dit is op mijn lijf geschreven. Het overkwam Eddie toen hij na wat omwegen voor Onderwijskunde koos. Eddie: “Dit vakgebied stelde precies die vragen die ik mezelf ook stelde. Want de universitaire wereld was aanvankelijk vreemd voor mij. Ik kwam uit een niet-representatieve groep. Dat merkte ik al snel. Ik heb heel lang het idee gehad dat ik niet thuishoorde op de campus. Ik vond mijzelf niet intellectueel genoeg. Ik vond lezen niet leuk, ik hield niet van klassieke muziek, ik ging nooit naar een museum. Paste ik hier wel? En was ik de enige die daar last van had? Was het misschien een systeemprobleem? Ik zag steeds duidelijker dat ons onderwijs paste bij een bepaald soort mens, iemand uit een dominante sterk talige cultuur waarin zaken als argumenteren en consensus zoeken, conflictvermijding elkaar proberen te begrijpen de norm is. In die tijd had de Frans socioloog Pierre Bourdieu net zijn beroemde ‘La Distinction’ uitgebracht, waarin hij laat zien dat cultureel kapitaal een grote rol speelt in hoe groepen zich van elkaar onderscheiden. Het is niet toevallig wat iemand interessant vindt, of mooi of lekker. Het heeft te maken met hoe iemand zichzelf definieert in een samenleving, waarbij het ene meer waard gevonden wordt dan het andere. Moderne kunst is meer waard dan leuke landschapjes. Klassieke muziek wordt anders beoordeeld dan popmuziek. En ook het kennen van die sociale codes en ermee kunnen omgaan is belangrijk. Alles wat ik mezelf afvroeg kwam terug in dat vak onderwijskunde. Het gaf me vleugels.”

Eddie Denessen 2023 Dv A 6629 HR

“Maar … veel is ook retoriek. Krokodillentranen. Want uiteindelijk doen we niets om het huidige systeem te veranderen.”

Onderzoek in de jaren tachtig, de jaren dat Eddie studeerde, werd gekenmerkt door grote aandacht voor structurele ongelijkheid. Waarom kwamen de kinderen van fabrieksarbeiders nog altijd niet hogerop? Waren we ondanks de Verlichting toch niet van de aristocratische klassen afgekomen? Hoe zat het met de optimistische belofte van emancipatie uit de jaren 60? Eddie: “De ambitie was groot, we wilden met nog meer inspanning werken aan het afbreken van de klassensamenleving. Maar in de jaren die volgden compliceerde het vraagstuk van de ongelijkheid zich eigenlijk alleen maar. Met de komst van migranten kwamen meer verschillen mee: culturele verschillen, verschillen in talige achtergrond, religieuze verschillen. In die tijd waren de meeste migranten nog laagopgeleid, soms niet eens gealfabetiseerd.” Kansenongelijkheid kreeg nu ook een kleur. De sociologische ontwikkelingen vormden een grote opgave voor scholen en datzelfde gold voor het doen van onderzoek. Het was moeilijk inzicht te krijgen waar verschillen in kansen nu aan toe te schrijven moesten worden. Aan de sociaal economische status, aan taalachterstanden of aan te grote culturele verschillen?” Inmiddels is ook de groep Nederlanders met een migratieachtergrond veel diverser geworden, maar het vraagstuk van gelijke kansen staat nog hoog op de agenda.

Waar zijn we nu? Eddie: “In een ingewikkelde fase. We verzetten ons op dit moment sterk tegen de ongelijkheid tussen mensen. Die is voor ons gevoel te groot geworden. We vinden dat onrechtvaardig, ongemakkelijk. We vermijden te spreken over ‘slim’ en ‘dom’, of over ‘laag’ en ‘hoog’. Dat zijn abjecte woorden geworden omdat deze mensen tegenover elkaar zet, vinden we. Maar … veel is ook retoriek. Krokodillentranen. Want uiteindelijk doen we niets om het huidige systeem te veranderen, omdat we bang zijn voor het systeem dat werkelijk kansengelijkheid zou bevorderen. En de discussie wordt ook ‘wollig gemaakt’. Als er voorstellen komen bijvoorbeeld over het afschaffen van het schooladvies en over het verlengen van de brugperiode, dan haalt men er van alles bij. Het zou alleen goed zijn voor de zwakke leerlingen, het zou de hoogpresteerders benadelen. Dan komen we in het geweer. Want dat ‘hogere segment’ op school moet bediend blijven, die mogen zich niet vervelen, dat toptalent moeten we koesteren. Onderwijs moet dus de gelijkmaker zijn, maar tegelijkertijd accepteren we onderwijs ook als reproductiemechanisme van ongelijkheid, ook al noemen we het liever het stimuleren van talent.”

Die tweeslachtige houding is niet zo makkelijk te ontrafelen. Eddie dicht het onderwijs geen slechte intenties toe, zeker niet de scholen. Eddie: “Het werk van een leraar is ingewikkeld. Je hebt te maken met het gepolariseerde publieke debat over wat goed onderwijs is. Maar dat is geen harde wetenschap. Mensen die zeggen te weten wat goed onderwijs is, hebben een bepaald mensbeeld en wereldbeeld voor ogen. ‘Goed onderwijs’ is politiek. In de colleges zeg ik wel eens: goed onderwijs is een mening. Maar al die meningen en verwachtingen komen wel de school binnen. De een wil dat kinderen hoge cijfers halen, de andere wil dat kinderen zich veilig en gezien voelen in jouw klas. Anderen willen weer dat je rekening houdt met individuele problemen. Je kunt het als leraar nooit goed doen voor iedereen. De last van de samenleving ligt op de schouders van de leraar. Leerlingen gedragen zich niet goed, ze leren te weinig, ze lezen te weinig, ze zijn niet geïnteresseerd. Leraren los het maar op. En dan heb je ook nog gelijke kansen.”

Er zal zeker huiver zijn om die grote verantwoordelijkheid te nemen voor de reparatie van ongelijke uitgangsposities, aldus Eddie. Kan men dat wel? Wil men dat wel? Veel scholen houden het hierbij: als we alle kinderen bedienen naar de behoeften en persoonlijke interesses, en we behandelen hen daarin gelijk, dan geven we onze leerlingen gelijke kansen. Eddie: “Als ik hen voorspiegel wat je toch anders zou kunnen doen om een specifieke groep leerlingen een extra zetje te geven, kijkt men mij moeilijk aan. Maar we kijken liever niet naar achtergrond, zeggen ze dan. Of: iedere leerling krijgt op dezelfde manier steun als hij deze nodig heeft. Ik denk dat ‘gelijk behandelen’ diep verankerd zit in scholen en positief discrimineren voor veel leraren toch voelt als ‘voortrekken’. Maar dan realiseren ze zich onvoldoende dat het systeem dat wel doet. Andere leerlingen ‘voortrekken’.”

Werken aan gelijke kansen vraagt van een school veel meer flexibiliteit. Je moet als school de mogelijkheden voelen om leerlingen werkelijk vooruit te helpen, en niet alleen bezig zijn hen in het voorgeprogrammeerde systeem in te passen. Bijvoorbeeld leerlingen niet hun hele schoolcarrière op te sluiten op één niveau, maar hen vakken op verschillende niveaus te laten volgen. Eddie: “Vergelijk het met het rij-examen. Sommigen hebben meer lessen nodig dan anderen, sommigen moeten vaker de snelweg op, terwijl anderen de bijzondere verrichtingen maar niet onder de knie krijgen. Iedereen leert anders. Op school is dat ook zo. Je kunt ook denken aan het loslaten van het jaarklassensysteem – niet iedereen hetzelfde curriculum in dezelfde periode. Daarmee zet je je doelen niet over boord. Je denkt alleen beter na over hoe leerlingen die doelen kunnen bereiken. Er is ook veel te zeggen voor het loslaten van het schooladvies. Ik vind dat het voortgezet onderwijs zich te makkelijk richt naar het waarmaken van dat advies en daarin de eigen verantwoordelijkheid soms vergeet.”

Als het gaat om gericht werken aan kansen voor kinderen zou Eddie graag zien dat er meer inzicht is op het niveau van de school. Maar de manier waarop wij op dit moment omgaan met gegevensbescherming verhindert dat. Zelfs de jaarlijkse rapporten van de Inspectie over ons onderwijs geven aan de individuele school geen houvast. Eddie: “Als ik vraag: wie zijn jouw doelgroep-leerlingen, wie bij jou op school hebben door hun achtergrond minder kans op succes, wat heb je dit jaar voor hen gedaan en was dat succesvol?, dan kunnen scholen die informatie niet leveren.” Scholen weten vaak niet welke leerling de last van een ongunstig thuismilieu meedraagt. Een school krijgt weliswaar een schoolweging mee, op basis van zijn populatie, maar die extra middelen worden ingezet voor alle leerlingen die extra leerbehoeften hebben. Maar als het om maatschappelijke idealen gaat, zo zegt hij, moeten we ons daar toch niet achter verschuilen?

Reproductie vanuit het thuismilieu is niet te voorkomen. Eddie: “Ouders willen het beste voor hun kind. Als ze zien dat huiswerkbegeleiding helpt, en je hebt de middelen om dat in te kopen dan doe je dat. Dat kun je ouders niet ontzeggen. Gelijke kansen zou je kunnen vergelijken met 100% erfbelasting. Je wilt voorkomen dat kinderen profiteren van het financieel, sociaal en intellectueel kapitaal van hun ouders. Dat kan niet, dan ga je in de richting van een staatsopvoeding. Je zou wel kunnen denken aan een beetje meer ‘gemeenschapszin’. Dus dat ouders hun ruime mogelijkheden niet alleen ten goede laten komen aan hun eigen kinderen, maar aan de wat bredere gemeenschap. Een beetje meer erfbelasting, dus, daar zou ik wel voor zijn.”

Eddie doet op dit moment onderzoek naar de visies van verschillende actoren binnen het onderwijs. Hoe staan schoolleiders, kinderopvang, wethouders enzovoort tegenover gelijke kansen? Gaat het hen om reparatie van ongelijkheid en sociale verschillen, of zit men meer op het spoor van ‘alle talenten benutten’? In hoeverre voelen ze zichzelf verantwoordelijk, hoe willen ze bijdragen? Het doel is om van het idee af te komen: wat kan ik nou, ik ben ook maar een schakeltje in de onderwijsketen… Eddie: “We willen naar collectieve agency, het gevoel stimuleren we er niet alleen voor staan, maar als onderwijskolom samen verantwoordelijkheid dragen. Je kunt als individu niet een maatschappelijk probleem oplossen.”

Ongelijkheid is ook een gegeven. Kansen zullen nooit helemaal gelijk worden voor iedereen. Eddie: “Sommige kinderen zijn slim en anderen zijn niet zo slim. Je mag dat vandaag bijna niet zo zeggen. Maar mensen verschillen, we zijn ook niet allemaal even groot. Je mag ook best de eerste willen zijn, de beste. Dat moeten we niet erg vinden. Alleen, nu oogst zoiets als intelligentie veel te veel maatschappelijke waardering. Dat ondermijnt iemands eigenwaarde, menswaardigheid. Je cognitieve aanleg maakt iemand niet tot een beter mens, we zijn allemaal mens. Gelijke kansen bespreken we nu als een onderwijskundige vraagstuk maar uiteindelijk gaat het over maatschappelijke kansen en maatschappelijke ongelijkheid. Over mensen met een baantje die toch naar de voedselbank moeten, in hetzelfde land waar grootverdieners steeds rijker worden. Punt is, als iedereen een fatsoenlijk bestaan kan leiden met perspectief, dan vinden we ongelijkheid niet echt een probleem. Maar ongelijkheid moet acceptabel blijven voelen. Waar we over na moeten denken is wat we nog eerlijke ongelijkheid vinden. En nu giert het eruit, wat mij betreft.”