Wat gek eigenlijk, dacht Jacquelien Bulterman, tijdens haar studie pedagogiek en onderwijskunde aan de universiteit van Utrecht. We houden ons dag in dag uit bezig met wat onderwijs is en hoe kinderen leren, maar we zien ze eigenlijk nooit. Het voelde voor Jacquelien als een lacune in haar opleiding. Daarom besloot ze om ook in het onderwijs te gaan werken. Daar ontdekte ze al snel dat wat ze meemaakte op school niet één op één correspondeerde met hoe er op de universiteit over kinderen en onderwijs gesproken werd. Het was een incongruentie die haar nooit meer los zou laten en waar ze in de jaren die volgden steeds meer oog voor ontwikkelde. Toen ze op de lerarenopleiding ging werken, kreeg ze de mogelijkheid om promotieonderzoek te doen. Dat onderzoek ging over differentiatie in de klas. Als student onderwijskunde was ze daar enthousiast over vanuit het vanzelfsprekende idee dat je zo ieder kind recht doet in zijn eigen ontwikkeling. Maar als leraar voor de klas begon ze zich heftig af te vragen: hoe dan? Ze had dertig leerlingen voor haar neus en als ze langs de tafels liep om te kijken hoe het met elke leerling ging, struikelde ze over de schooltassen. En na vijftig minuten was een les alweer voorbij en meldden zich dertig nieuwe kinderen. En op één dag had ze zes klassen. Eigenlijk was ze al blij als ze voor de kerstvakantie alle namen kende. Deze ervaring nam ze mee toen ze onderzoek ging op de lerarenopleiding: ‘Ik wil graag onderzoek doen, maar vanuit het perspectief van de leraar’. Zo voerde ze haar onderzoek ook uit. Jacquelien: “Ik heb enorm mijn best gedaan om goed te luisteren naar de ervaringen van leraren. En toen ik mijn proefschrift had afgerond hoopte ik echt dat mijn onderzoek hout zou snijden voor iedereen die in de praktijk stond en te maken had met differentiatie. Maar de mensen tegenover wie ik mijn proefschrift moest verdedigen waren geen mensen uit de praktijk en differentiëren hoefden ze zelf evenmin. Opnieuw dacht ik: wat een raar systeem.”

Jacquelien Bulterman heeft een achtergrond als lerarenopleider, universitair docent onderwijspedagogiek, lector Docent en Talent en gasthoogleraar op UC Berkeley in Californië. In 2023 is van haar hand een boek verschenen dat in korte tijd veel aandacht heeft gekregen: ‘Het Lerarentekort. Pleidooi voor vakmanschap’. Daarin betoogt Jacquelien dat wetenschap onlosmakelijk verbonden hoort te zijn met de praktijk. Wetenschappelijke kennis en handelingskennis moeten zich samen ontwikkelen. Kennis moet gemaakt worden vanuit zowel hoofd als hart en handen. Waarom? Jacquelien: “Niet alles wat de vakmens doet, kun je in woorden vatten. Ik gebruik vaak de snoekduikkopbal als vergelijking. Je kunt een snoekduikkopbal beschrijven. Je kunt zeggen: dat is een kopbal terwijl je op je handen duikt. Maar met die kennis kun je nog geen snoekduikkopbal maken. Als jij met kinderen bezig zijn bent, doe je kennis op die essentieel is maar die je niet zomaar in taal kunt weergeven. Wij zijn echter structureel onderscheid gaan maken tussen wetenschappelijke kennis en dat wat in de praktijk plaatsvindt. Dus aan de ene kant de wetenschappers die vanuit hun eigen wetenschappelijke wereld werken, en aan de andere kant de mensen in de praktijk, de leraren met de kinderen in de klas. Niet alleen hebben we die werelden gescheiden van elkaar, we zijn ze ook verschillend gaan waarderen. Wetenschappelijke kennis heeft aanzien en wordt al snel boven handelingskennis gesteld. Kennis vanuit handelen telt eigenlijk niet serieus mee. Dat heeft geleid tot een situatie waarin de mensen die het moeilijke werk doen - het werken met kinderen in de klas is een ingewikkeld vak – zich nauwelijks gezien voelen als het gaat om relevante praktijkkennis. Zij hebben de zeggenschap over de goede uitvoering van hun beroep af moeten staan aan mensen die buiten de school nadenken en praten over onderwijs, maar zelf niet voor de klas staan en dus ook niet beschikken over die handelingskennis. Deze inrichting heeft het leraarschap uitgehold en de beroepsgroep in een negatieve spiraal gebracht. We hebben het lerarentekort aan onszelf te danken.”

Dat onderzoek ging over differentiatie in de klas. Als student onderwijskunde was ze daar enthousiast over. Maar als leraar voor de klas begon ze zich heftig af te vragen: hoe dan?

Want leraar zijn ís een ingewikkeld vak, waarbij de leraar niet zomaar een uitvoerder is maar het belangrijkste ‘instrument’ om goed onderwijs te realiseren. De conclusie van decennia lang effectiviteitsonderzoek is ook dat de kwaliteit van de leraar meer uitmaakt dan de keuze voor een aanpak. Om een aanpak werkelijkheid te laten worden in de klas, moet hij door de handen, het hoofd en het hart van de leraar heengaan. Het vakmanschap van de leraar laat zich daarom maar deels vangen op papier, laat staan voorschrijven. Toen Jacquelien maatschappijleer gaf in het mbo dacht ze een mooie les te hebben voorbereid. Het ging over kinderen die vroeger als volwassenen werden behandeld. Ze werden aangekleed als volwassenen, het hele idee dat ze kind waren dat telde helemaal niet. Zelf vond ze dat fascinerend. Jacquelien: “Ik dacht dat ik mijn klas met die les wel bij de lurven zou hebben. Maar dat was niet zo. Wat ik niet in de gaten had, was dat mijn fascinatie voortkwam uit mijn eigen identiteitsontwikkeling. Mijn kinderen waren met hele andere vragen bezig. Hoe goed de les ook voorbereid was geweest, het werkte niet. In een mechanistisch onderwijsmodel is er een directe relatie tussen middel en doel. Je drukt op een knop en er gebeurt iets. Maar jouw lesgeven staat nooit los van wie je als leraar bent en wat je hebt meegemaakt. Je moet je verhouden tot je leerlingen en de bereidheid hebben om in hun schoenen te gaan staan. Wat houdt mijn kinderen bezig? Waar vind ik de ingang om hen te boeien? Er zijn geen knoppen, je bedient geen machine.”

Het verhaal van Jan Ligthart

Er was eens een streepjesmeester. Die had in zijn kast een klein schrijfboekje met potlood en als er nu eens een jongen erg lastig of ondeugend was nam hij hem mede naar de kast. Daar schreef hij den naam van den overtreder in het boekje en dan zei hij niets anders dan: ‘Pas op dat het geen driemaal wordt.’ Dat middel scheen verbazend te helpen. De jongens kwamen zo onder den indruk van dat ene streepje achter hun naam in dat kleine boekje in die kast, dat ze wel zorgden geen tweede streepje te krijgen. En nog nooit had er één een derde streepje bekomen. De gang naar de kast was als de gang naar het schavot. Een van de collega's hoorde van dat prachtige succes. Ook hij had wel eens lastige jongens, heel vaak zelfs. En die nu te kunnen bedwingen met een enkel potlood streepje, dat leek hem bijzonder gemakkelijk. Hij schafte zich ook een klein opschrijfboekje aan en legde dit met potlood in de kast. Daar schreef hij den naam van den overtreder in het boekje en daarbij zei hij ook niets anders dan: ’Pas op dat dit geen driemaal wordt.’ Maar het werd al spoedig tweemaal, driemaal en vijf maal en tien maal en twintig maal. Er kwam een hele rij namen in het boekje en achter iedere naam zag het zwart van de streepjes. Het werd een wedstrijd onder de jongens wie het meeste streepjes zou halen en de gang naar de kast was als de gang naar de eeretribune waar de gouden medaille werd uitgereikt. Toen werd deze collega heel verstoord op den streepjesmeester. Hij vond dat die vent een praatjesmaker en een kwakzalver was… (Jan Ligthart, 1919)

Het Lerarentekort, pag. 87, https://www.walburgpers.nl/nl/...

Toch zag Jacquelien hoe die mechanistische benadering in ons onderwijssysteem terrein won. Hoe leraren de les gelezen werd, alsof lesgeven een kwestie is van de juiste gebruiksaanwijzing volgen. Hoe er door instanties geredeneerd wordt. Jacquelien: “Neem iets als motivatie, daar is literatuur over. Instanties veronderstellen dat scholen het motivatieprobleem kunnen oplossen door te doen wat daar staat. Doen ze dat niet, of blijft er toch een motivatieprobleem bestaan, dan concluderen instanties dat scholen nalatig zijn. Want het waren toch bewezen effectieve aanpakken? Deze reductionistische opvatting doet het onderwijs en het beroep van de leraar schromelijk tekort en het maakt leraren klein. Dat moet en mag niet.”

Waarom zijn we zo gaan denken? Volgens Jacquelien heeft dat te maken met een ontwikkeling in de wetenschap waarin we hebben geprobeerd om objectieve kennis te verzamelen over onderwijs. Door afstand te nemen, door zelf niet betrokken te zijn, door van buitenaf te observeren en analyseren. Wetenschappelijk betrouwbaar en vrij van allerlei menselijke invloeden. Maar die opvatting van wetenschap is wat Jacquelien betreft achterhaald: “Ik heb mijn hele leven gezocht naar verbinding tussen kennisontwikkeling en handelen. In die zoektocht kom je dan al snel tot de vraag: wat is wetenschap eigenlijk? Ik ben daar intensief mee bezig geweest. Gaat wetenschap ervan uit dat er overal mechanismes voor zijn, of is wetenschap een diepere manier van kijken? En hoe zit het met je eigen betrokkenheid bij het object van onderzoek? Michael Polanyi is een befaamd wetenschapsfilosoof, een natuurwetenschapper, en hij zegt: betrokkenheid bij je object van onderzoek is geen vorm van subjectiviteit, maar juist een voorwaarde voor goede wetenschap. Zonder de betrokkenheid van de onderzoeker geen wetenschappelijke doorbraken. Het voorwerp van onderzoek moet de onderzoeker veranderen, waardoor deze gaat begrijpen hoe het werkt en wat een volgende stap kan zijn. Maar als je van een afstand blijft kijken dan doet dat object eigenlijk niets met jou. Polanyi is ook de grondlegger van het begrip tacit knowledge, impliciete kennis die zich moeilijk in taal laat vatten. In het onderwijs moet je daarbij denken aan de kennis van hoofd, hart en handen die helpt om leerlingen beter in te schatten.”

Het vakmanschap van de leraar moet z’n centrale plek heroveren in het proces van kennisontwikkeling en in de collectieve waardering, is het pleidooi van Jacquelien. Zelf heeft ze altijd haar best gedaan om plekken op te zoeken waar ze de praktijk kon leren kennen. Zo was ze onlangs een tijdje leraar op het vmbo. Jacquelien: “Een van de dingen die mij steeds opviel als ik voor de klas stond, is dat leerlingen graag bij de groep horen. Ik ben bezig geweest met de vraag hoe we dat groepsgedrag in kunnen zetten als motor voor het leerproces. Vanuit de onderwijswetenschap zijn we geneigd om heel individualistisch te denken over leerlingen. Terwijl je ook kunt nadenken over manieren om bijvoorbeeld goede voorbeelden in de groep te creëren die leerlingen na gaan doen. Daarover nadenken en uitproberen is kennis maken vanuit je ambacht. Niet alles wat je in de klas leert is verplaatsbare kennis, maar een deel wel. Daarvoor moet je als onderzoeker met die kinderen bezig zijn, anders krijg je daar nooit grip op.”

Het liefst ziet Jacquelien dat de wereld van het onderzoek en de wereld op school een grote gemene deler gaan krijgen. Jacquelien: “Ik ben niet zo van de lemniscaat met dat ene kwetsbare kruispunt van de verschillende werelden. Ik denk liever aan twee cirkels, een Venndiagram met een flinke overlap. Ik wil dat werelden gaan samenvallen.” Voor Jacquelien is de kennisinfrastructuur hierin heel belangrijk. Er moet structureel ruimte zijn voor leraren om samen lessen te ontwerpen, die lessen te onderzoeken en de resultaten daarvan te delen met de beroepsgroep. Jacquelien: “Ik stond een keer in Amerika in een boekhandel en daar zag ik de bestseller ‘The teaching gap’. Twee Amerikaanse onderzoeker hadden zich afgevraagd hoe het kon dat er in de Verenigde Staten zo slecht op de TIMMS gescoord werd en in Japan zo goed. Wat zij ontdekt hadden was niet een bijzondere wiskundemethodiek, maar een goed werkende kennisinfrastructuur. Leraren hebben hun beroep zo georganiseerd dat er structureel ruimte is om van elkaar te leren en samen kennis te ontwikkelen. Het is de manier van werken van Lesson study, die wij inmiddels hier ook kennen. Bij deze manier van werken verbeteren leraren hun vakmanschap. Daartoe schakelen ze hun bestaande handelingskennis, hun tacit knowledge in. Doordat het vakmanschap zichtbaar wordt gemaakt, wordt de tacit knowledge ook deels verspreid. In Japan is het helemaal niet ongebruikelijk om tijdens een onderwijssymposium een demonstratieles bij te wonen van een vooraanstaand leraar en om het er daarna samen over te hebben. Het tekent ook het aanzien van het beroep aldaar. Een beetje zoals een bekend chirurg wel eens live een complexe operatie uitvoert en de kijkers meeneemt om ervan te leren.”

Stip op de horizon? De eerste hoogleraar onderwijspedagogiek die zelf ook voor de klas staat.

Het boek is door leraren heel goed ontvangen. Jacquelien: “Ze vinden het een verademing, zeggen ze. Het boek doet recht aan de complexiteit van hun beroep. Dus vanuit de praktijk van het onderwijs krijg ik positieve reacties. Op het niveau van beleid? Ik heb plezierige ontmoetingen met betrokken ambtenaren, maar voorlopig vaart de tanker nog gewoon op oude koers. Het is natuurlijk ook helemaal niet eenvoudig om een zo’n verankerd systeem te veranderen. Dat zal niet van vandaag op morgen gebeuren. Ik zie ook interessante ontwikkelingen, bijvoorbeeld de auctoraten. Onderwijsonderzoek dat dóór het voortgezet onderwijs ín het voortgezet onderwijs wordt uitgevoerd. De AOB organiseert bijeenkomsten waarin ze leraren wijzen op allerlei mogelijkheden, om hun beroep meer te laten zijn dan alleen maar uitvoerder in de klas. En je hebt de bijeenkomsten van ResearchEd waar veel leraren komen. Maar ja, daar moet dezen dan wel een dag voor vrij nemen. Waarom zijn er geen vaste momenten waarop leraren onderling kennis kunnen delen. Waar zij bij elkaar kunnen komen, op school, maar ook tussen scholen onderling? Ik heb een keer een openbare wiskundeles mee mogen maken op een conferentie die plaatsvond in de Johan Cruyff Arena. In de persfoyer had een klas met kinderen en hun lerares plaatgenomen. Daaromheen bevond zich een dubbele rij observanten. Dat was indrukwekkend. Zoiets kan in de aula van iedere school. Bij dat soort gelegenheden toont zich het vakmanschap en dan voel je hoe ieders hart opengaat.”

Er is nog veel werk te doen. En we koersen af op een nieuw kabinet. Jacquelien: “Ik zou tegen de volgende minister van Onderwijs zeggen: zet in op een nieuwe kennisinfrastructuur waarin vakmanschap centraal staat, koers op meer onderwijsmensen in de klas dan daarbuiten, plaats ‘de schil’ rond het onderwijs terug in de school. Willen mensen die stap maken? Faciliteer dat. Leidt mensen verder op en maak gebruik van de kwaliteiten die ze al hebben.”

De dagen van Jacquelien zijn op dit moment vooral gevuld met ‘het verspreiden van de boodschap.’ Want natuurlijk wil ze die mamoettanker een slag laten draaien, ook al weet ze hoe ambitieus dat is en hoeveel geduld daarvoor nodig is. Jacquelien: “Voor nu ben ik al heel blij dat als leraren mijn boek lezen en denken: dit boek erkent mijn vakmanschap. We hebben eerst bewustwording nodig. Daarna kunnen we op elke plek en op elk niveau gaan herinrichten. Stip op de horizon? De eerste hoogleraar onderwijspedagogiek die zelf ook voor de klas staat.”