“Toen de fotografe mij vroeg naar een betekenisvolle plek, waar we mijn foto zouden kunnen nemen, wilde ik graag naar het Slavernijmonument gaan. Het is een mooie maar ook heel betekenisvolle plek. De reden om deze plek te kiezen heeft te maken met het gegeven dat ik geschiedenisdocent ben, en geïnteresseerd ben in de dynamiek tussen ons collectieve geheugen en de functie en inhoud van het geschiedenisonderwijs. Ik ben daar destijds ook op afgestudeerd. De discussies rond het slavernijverleden zoals die nu gevoerd worden en de veranderende opdracht aan het geschiedenisonderwijs - denk bijvoorbeeld aan de herijking van de canon - zijn daarvan een sprekend voorbeeld. Geschiedenis is altijd in beweging en is het aan de geschiedenisleraar om een dialoog aan te gaan met het heden.”

In 2014 werd Jasper Rijpma (1984) verkozen tot Leraar van het jaar. Hij werkte in die tijd op het Hyperion Lyceum in Amsterdam en gaf daar ook een vak Grote Denkers, een combinatie van levensbeschouwing, maatschappijleer, geschiedenis en filosofie, dat hij samen met collega’s had ontwikkeld. Wereldgericht onderwijs moest het zijn, waarbij leerlingen samen Groot leren Denken.

Het was ook de tijd waarin er veel te doen was over de positie van de leraar. Steeds vaker werd er gesproken over de leraar als ‘professional’ en daarbij hoorde duurzame professionele ontwikkeling die moest leiden tot kwaliteitsverbetering binnen de sector. In de maak was de wet Beroep Leraar en Lerarenregister en daarop werd op allerlei manieren vooruitgelopen. Het meest in het oog springende onderdeel was waarschijnlijk het lerarenregister, een register waarin leraren zich konden registeren en hun professionalisering bijhouden. De Onderwijscoöperatie, opgericht in 2011 door de vakbonden, had het op zich genomen dit beroepsregister voor leraren tot een succes te maken. Het register zou nog een tijdje vrijwillig zijn, maar uiteindelijk was het idee: voor iedere leraar verplichte registratie en bijscholing.

Het was ook toen al niet makkelijk om een genuanceerde positie in te nemen. Niemand was er uiteraard op tegen dat leraren hun eigen bij- en nascholing serieus namen, maar het verplichtende karakter van het register was een halte te ver. Velen zagen het nut van een beter georganiseerde beroepsgroep, maar of zo’n register daar het juiste vehikel voor zou zijn, daarover was men het evenmin eens. Op het moment dat Jasper de zware gebeeldhouwde krul in ontvangst nam uit handen van onderwijsminister Sander Dekker, peilden de grootste lerarenorganisaties een buitengewoon laag draagvlak voor invoering van het lerarenregister, dat ‘de positie van de leraar zou moeten versterken’. Maar die laatste woorden waren vooral Haagse woorden en dat is misschien ook wel waarom de inspanningen van destijds niet hebben opgeleverd wat men ervan hoopte. Hoewel men z’n best deed om alles zo dichtbij de leraar als mogelijk te houden – van, voor en door de leraar -, bleef het Lerarenregister een initiatief dat topdown in de onderwijsgemeenschap was gebracht. Het register kwam in een vrije val terecht, zeker toen in 2018 de Onderwijscoöperatie z’n handen aftrok van de ondersteuning ervan en kort daarna zichzelf ophief. Pas in 2022 onder onderwijsminister Wiersma werd het lerarenregister definitief uit de wet geschrapt.

De les uit dit kleine stukje geschiedenis moet misschien zijn dat het versterken van een beroepsgroep vooral door de beroepsgroep zelf ter hand genomen dient te worden, als hiermee ook daadwerkelijke kwaliteitsverbetering van het onderwijs wordt beoogd.

Want wat bij Jasper vooral groeide was de gedachte ‘Dat geld moet naar het klaslokaal’.

Het is 2023, bijna 10 jaar na Jaspers onderscheiding en opnieuw staat hij in de belangstelling vanwege een huzarenstukje: het verkrijgen van financiering voor het programma Ontwikkelkracht, een uniek programma met een looptijd van 10 dat opnieuw tot doel heeft om de leraar ‘te empoweren’ zoals hij dat zelf zegt. Maar in dit geval met een stevige inbreng van de beroepsgroep zelf.

Jasper wil eerst benadrukken dat Ontwikkelkracht groen licht heeft gekregen dankzij de inzet van velen. Toch beschouwen we het als zijn lef om groot te denken, dat aan de basis stond van deze ontwikkeling. Nu het programma ook organisatorisch in de steigers komt, vindt hij het ook belangrijk om te zeggen dat hij geen woordvoerder meer is van Ontwikkelkracht en de organisatie in die zin ook niet ‘voor de voeten wil lopen’.

Echter, vanuit het oogpunt van top-down of bottom-up beleid is het wel interessant om het te hebben over de weg die is afgelegd om uiteindelijk honorering te krijgen voor dit initiatief. Want wat velen niet beseffen is dat dit massieve programma niet primair de uitkomst is van plannenmakerij binnen de overheid, maar ontstaan is vanuit het onderwijs zelf, met Jasper als initiatiefnemer.

Jasper: “Het is een wonderlijk verhaal. Het begon ermee dat landen heel goedkoop geld konden lenen op de internationale kapitaalmarkt. Nederland liet die kans niet liggen en creëerde een fonds van zo’n 30 miljard euro, als ik het goed zeg. In de volksmond het ‘Wopke-Wiebes fonds’, later het Nationaal Groeifonds. Het geld was bedoeld voor infraprojecten, research & development en voor het duurzaam verbeteren van Nederlandse kennisstructuur. En dat dan vanuit de gedachte dat dat leidt tot nationale – lees economische – groei.”

Het geld was er en de ideeënbus werd geopend. Aanvankelijk alleen voor aanvragen vanuit de verschillende departementen, maar er volgde al snel een tweede ronde en die stond open voor ieder consortium met een nationaal groei-idee. Dat was het moment dat Jasper de telefoon pakte en mensen ging benaderen. Want wat bij Jasper vooral groeide was de gedachte ‘Dat geld moet naar het klaslokaal’.

Er volgde een hectische tijd waarin Jasper contact zocht met mensen in zijn netwerk en waarin spelers uit het onderwijsveld ook zichzelf bij hem meldden. Zo gaat dat als er ineens geld klaar lijkt te liggen. Er volgden meetings, discussies, planvorming, nog meer discussies. Het ontbrak niet aan ideeën te over hoe je het leren zou kunnen versterken en daarmee de onderwijskwaliteit, maar aan tafel zaten ook verschillende bloedgroepen. Ook waren er bezwaren bijvoorbeeld over het eenmalige karakter van de middelen. Er bleken ook andere aanvragen te zijn, zoals die van het Education Lab, er werden combinaties gezocht, krachten gebundeld, oliemannetjes ingezet, goede schrijvers gevonden. Uiteindelijk vroeg het Nationale Groeifonds toch ook om een departementale toets, hetgeen betekende dat het ministerie van OCW een van de participanten werd. Daarmee werd de uitdaging nog groter om het bottom-up karakter te blijven benadrukken.

Jasper: “We hadden al met al maar een paar weken om in het huwelijksbootje te stappen met elkaar en dat bootje is echt wel een paar keer bijna gestrand. Dan was er sprake van wantrouwen, van verschillende belangen, zeker als de plannen concreter werden. Maar we moeten in het onderwijs echt af van die bunkermentaliteit. Dus wezen we elkaar iedere keer maar weer op dat gezamenlijke punt op de horizon: laten we lerarenteams faciliteren met tijd, kennis en kunde. Tijd, kennis, kunde. Dat waren de begrippen waarmee we de overleggen weer lostrokken. De hele gang van deze onderneming is dus een andere dan bijvoorbeeld die van het masterplan basisvaardigheden dat toch een beetje ademt: zo moet het, en als het jullie niet lukt dan sturen we hulptroepen langs. Ontwikkelkracht is echt geboren uit de hoofden, handen en harten van mensen die dagelijks te vinden zijn in de onderwijspraktijk.[1] Dat is bijzonder, en dat werd ook gevoeld. Het was een ongebruikelijke weg en dat gaf meer energie en verbondenheid dan het eenvoudige feit dat er geld was. Soms vond ik het idee ook wel bevreemdend, dat wij als autonome groep feitelijk lange termijn onderwijsbeleid aan het maken waren, iets dat normaal gesproken toch vanuit de overheid komt. Een vriend van mij zag dat anders. Dat burgers met overtuigende initiatieven voet aan de grond kunnen krijgen, dat zegt iets over de vitaliteit van de democratie.” In 2022 werd het voorstel gehonoreerd door de onafhankelijke commissie van het NGF voorgezeten door Jeroen Dijsselbloem.

Ik vind het belangrijk dat leraren op de school in gesprek gaan over wat zij van waarde vinden en wat zij kwaliteit vinden.

Jasper had al een aantal bijzondere onderwijsjaren achter de rug toen hij Leraar van het jaar werd, en tien jaar later kunnen we hem gerust een leraar noemen die door de wol geverfd is. Zijn opgedane inzichten heeft hij zo goed als mogelijk ingebracht in Ontwikkelkracht, bij de aanzet en nu als adviseur. Want het programma bevat best een aantal spannende noties.

Jasper: “Ik ijver bijvoorbeeld voor een brede opvatting van ‘bewezen praktijken’. Ik wil dat bewijs niet alleen in de wetenschap zoeken. Natuurlijk komen uit onderzoek inzichten die je in het lokaal kan gebruiken. Maar je zult daarin als leraar eerst nog je eigen weg moeten vinden, want soms werkt het voor jou gewoon niet op die manier. Of niet in jouw context. Daarnaast wil ik ook meer serieuze waardering voor in de praktijk geboren kennis. Wat na de vorige ResearchEd furore heeft gemaakt is de les van Heleen Buhr. Zij werkt op de Adam Turing school en laat een les zien. Ik vind dat zo goed, en het werkt ook. Er zijn al meerdere bijeenkomsten onder leraren georganiseerd waarin zij samen die les bespreken. Van dat soort initiatieven gaat mijn hart sneller kloppen. Dat is ook evidence-informed werken wat mij betreft. Ik hoop dat die brede opvatting ook steeds zichtbaar blijft, binnen het programma. Ontwikkelkracht is geen kruiwagen voor alleen maar evidence-informed werken in de smalle opvatting. Er is een Education Lab, er is wetenschappelijk onderzoek in co-creatie met scholen, maar er zijn even zo goed expertscholen die van elkaars praktijken leren. Het voortdurend hand in hand gaan van praktijk en theorie, daar gaat het om.”

Er zijn meer zaken waar de aandacht niet mag verslappen, wat Jasper betreft, zoals de relatie tussen onderwijskwaliteit of programmasucces en de scores die leerlingen halen op de toetsen. Jasper: “We zijn niet alleen bezig om leerlingen hoger te laten scoren. We zouden niet eens precies weten hoe we dat zouden moeten doen, daarvoor is het verband tussen allerlei onderwijsinterventies veel te ingewikkeld. Natuurlijk zijn we er wel op uit om uiteindelijk iedere leerling te laten profiteren van zo goed mogelijk onderwijs met de kennis en kunde die ons ter beschikking staat. En komt. Maar hoe we gaan definiëren hoe ambities er concreet uitzien en wanneer we die denken te hebben waargemaakt, dat is iets dat nog goed doordacht worden.”

Jasper heeft de afgelopen maanden op Maimonides gewerkt, een joodse middelbare school. “Op deze school spelen totaal andere zaken, dan bijvoorbeeld op het Hyperion, waar ik werkte. En komend schooljaar ga ik misschien een tijdje invallen op een vmbo, weer een heel ander verhaal. Scholen verschillen van elkaar en vinden verschillende zaken van waarde. Ik ben wel gaan zien dat bepaalde aanpakken overal werken, bijvoorbeeld bij elkaar in de les kijken, elkaar goede feedback geven, ambities in doelen verwerken, de stem van de leerling een plaats geven. Dat soort dingen. Dan heb je het over een verbetercultuur op school en dat moeten we vooral onder elkaar stimuleren. Maar diversiteit is een groot goed, en ik vind het vooral belangrijk dat leraren op de school in gesprek gaan over wat zij van waarde vinden en wat zij kwaliteit vinden. Dat dit een professionele dialoog wordt. Bij een collega van mij hebben ze een Forum, waarin elke sectie iemand heeft afgevaardigd en die groep leraren wordt betrokken bij alles wat over onderwijs gaat op die school. Ik vind dat een hele mooie vinding.”

Misschien is het wel het versterken van die lokale onderwijsdialoog, die Jasper uiteindelijk voor ogen staat als het gaat om wat Ontwikkelkracht kan betekenen voor het versterken van de beroepsgroep. Jasper: “Laten we het eerst maar eens met elkaar in klein verband hebben over onze onderwijskwaliteit en wat daarvoor nodig is. Laat dat maar eens dagelijkse routine worden op scholen. En dan gaan we dwarsverbanden leggen tussen scholen die hiermee bezig zijn. En als dat werkt en stroomt, dan komt er misschien een landelijke beroepsgroep, vanuit de inhoud. En over de inhoud. We moeten bouwen vanuit de scholen, daarvan ben ik overtuigd.”

Jasper heeft nu een stap opzij gezet. Hij is gewaardeerd adviseur binnen Ontwikkelkracht, waarbij hij blijft hameren op ‘dat Ontwikkelkracht iets moet worden en blijven van het onderwijs’ ook al kan het soms wat top-down ogen. En daarnaast op het hand in hand blijven gaan van onderzoek en praktijk, en het vakmanschap van de docent op de manier die Jacqueline Bulterman in Het Lerarentekort heeft verwoord. Jasper is ook ziek en moet daarom zorgvuldig met zijn energie omspringen. Hij komt niet meer in aanmerking voor wat hij noemt ‘een normale baan’. Wel kan hij kortdurende projecten oppakken en dat doet hij ook. Dan weer hier, dan weer daar, en dat is voor dit moment zijn ‘jongensachtige perspectief’, zoals hij dat zelf verwoordt.

Jasper: “Wat Ontwikkelkracht betreft, we zijn begonnen en we moeten nog een hoop waarmaken. Maar soms zit ik mijn tuintje, in mijn sociale huurwoning van 30m2, waar ik woon met mijn vrouw en mijn kind. En dan denk ik terug aan het moment dat ik begon te telefoneren. Toen zat ik ook hier in mijn tuintje. En kijk nu waar we zijn. En nogmaals, dankzij al die mensen uit het veld die deze handschoen wilden oppakken, want ik hou niet van borstklopperij. Maar het is me potverdikkie wel gelukt en daar ben ik verdomme trots op."

[1] Er hebben zich bijzonder veel mensen en organisaties ingezet voor Ontwikkelkracht, waarvan Jasper er in het gesprek ook vele genoemd heeft. Maar om te vermijden dat we met het noemen van namen ook namen vergeten, hebben we het noemen van namen achterwege gelaten.