In augustus, tijdens onze vakantie op Terschelling, ontvingen we van onze buren een foto waarop te zien was dat een paar stenen voor onze huisdeur in een gapende diepte dreigden te verzinken. Het eerste wat mijn zoon en mij na de vakantie daarom te doen stond was het kopen van een zak zand, ophoogzand in het jargon van de kluswinkel. Terwijl we vervolgens een aantal stenen verwijderden, ophoogzand toevoegden en de stenen met enige moeite weer netjes terugplaatsten, moest ik onwillekeurig denken aan het boek dat ik zojuist gelezen had. Dat was De Droomfabriek, de eerste onderwijsroman die dit schooljaar verscheen, geschreven door Gerwin van der Werf. Deze Van der Werf is muziekleraar op een internationale school en tevens recensent voor een landelijk dagblad.

De hoofdpersoon van De Droomfabriek – fraaie titel trouwens – is Josie Cruquius, een jonge zij-instromer in het onderwijs, onbevoegd en zonder ook maar enige leservaring. Ze neemt ontslag bij haar vorige werkgever om haar hart te volgen: wiskunde doceren op een vmbo-school, de Wijcker Scholengemeenschap. De vmbo-afdeling van deze school staat in de achterstandswijk van een stad, onder de ongezonde rook van een staalfabriek. Josie, de jonge lerares, woont in het welvarende deel van de stad, in een groot, vrijstaand huis dat aan haar onlangs gestorven grootvader toebehoorde. Josie wordt door de schoolleiding min of meer voor de leeuwen gegooid. Nauwelijks komt ze na haar sollicitatiegesprek thuis of ze wordt door de locatiedirecteur gebeld: we nemen je aan, je kunt morgen beginnen, ik breng je vanavond de boeken. Of het zo in werkelijkheid wel eens toegaat, weet ik niet, maar Van der Werf brengt het lerarentekort hier wel heel compact en rauw in beeld. En het wordt nog veel rauwer als Josie eenmaal aan de slag gaat. Ze heeft geen enkel overwicht op de klassen waaraan ze les moet geven. Zonder enige georganiseerde begeleiding moet ze zich zien te redden in klassen die kunnen wedijveren met die in de roman Bint van F. Bordewijk. Josie zoekt koortsachtig naar middelen om greep te krijgen op haar klassen.

Om de leerlingen, wier huiselijke omstandigheden in veel gevallen heel schrijnend zijn, te helpen zet Josie soms tamelijk eigenzinnige middelen in. In het geval van de opstandige en populaire Carmen uit 3A gaan haar interventies wel heel ver. Dat alles vanuit betrokkenheid en compassie. Omdat ik vermoed dat velen van u dit boek zullen willen lezen, zal ik hier verder niet te veel verraden. Hoe dan ook, de roman levert heel boeiende aanknopingspunten voor een gesprek over ons onderwijs. In het boek vinden dergelijke gesprekken ook plaats. Een van de boeiende tegenstemmen die Van der Werf opvoert is die van Ludo, de wiskunde-collega van Josie. Deze hekelt het jargon dat door de schoolleiding, onderwijsadviseurs en de inspectie (die er niet zo goed van af komt in dit boek) gebruikt wordt: kwalititeitscyclus, schoolbrede doelen, rondetafelsessies etc. Josie vindt dat deze Ludo vaak gelijk heeft in zijn kritiek, hoewel ze zijn cynisme wat ver vindt gaan. Op een gegeven moment gaat Ludo echt los: “Kijk, je hebt twee soorten kinderen. Je hebt kinderen die weten dat er altijd iets voor ze geregeld zal worden […]. En Je hebt kinderen die weten dat ze daar nooit op kunnen rekenen. Weet je wat dat met een kind doet? […]. Het is vechten tegen de bierkaai, dit werk. Het is alsof je iedere dag zand in een zinkgat staat te scheppen.”

Inmiddels ligt onze oprit weer waterpas-recht. En de vergelijking is wellicht wat gezocht, maar zou goed onderwijs ondanks de scepsis van docent Ludo niet toch het ophoogzand van de samenleving zijn?

Anne Bergsma is inspecteur voortgezet onderwijs,
[email protected]

Gerwin van der Werf, De Droomfabriek, Uitgeverij Atlas Contact, 2022