Deze decembereditie gaat over werkdruk. Op de komende pagina’s wordt daar veel boeiends over geschreven, dus daar ga ik geen voorschotje op nemen. Maar het thema maakt wel dat ik al een tijdje aan het nadenken ben over tijd. Op aanraden van Wouter Sanderse besluit ik Paul van Tongeren op te zoeken, auteur van een dun fijn boekje: Over het verstrijken van de tijd, een kleine ethiek van de tijdservaring, uitgegeven bij Uitgeverij Valkhof Pers. En zo loop ik op een donderdag weer eens door de grindbetonnen gangen van het Erasmusgebouw in Nijmegen. Het lijkt wel of de tijd hier heeft stilgestaan. Ik reken snel uit dat het ruim 35 jaar geleden is dat ik hier voor het eerst voet aan academische wal zette. Jeetje. Dat grindbeton werkte altijd al op mijn gemoed, dit rekensommetje helpt ook niet.

Ik moet op de emerituskamer zijn, want Paul van Tongeren is emeritus. Hij verwelkomt me, en we raken aan de praat. Ik leg uit dat ik bezig ben met het thema werkdruk en dat ik daarom zoek naar gedachten over rust, vertraging, tijd. Daarna luister ik vooral, en Paul van Tongeren spreekt, langzaam en bedachtzaam. ‘We zien tijd als iets dat voorbij gaat. Onze taal heeft veel uitdrukkingen waarin dit kenmerk van de tijd wordt aangeduid. De tijd kan soms kruipen en soms kan hij vliegen. En soms heel even lijkt het of hij stilstaat. We vragen ons af: ‘waar blijft de tijd?’ Maar beweegt de tijd eigenlijk zelf wel? Nee, niet de tijd gaat voorbij, maar dóór de tijd gaat alles voorbij. Misschien is de tijd wel het enige dat blijft, terwijl alles wat in de tijd gebeurt voorbijgaat en verdwijnt.’

‘En daarmee zijn wij de tijd. Wij zijn die uitgestrektheid naar het verleden en naar de toekomst.

Dan schetst hij een beeld van het fragiele nu: niets meer dan het vluchtige en tegelijkertijd eindeloze moment tussen wat al is geweest en wat nog niet is. En hoe wij mensen onszelf laten bestaan in wat al aan tijd voorbij is en wat in tijd nog helemaal niet bestaat. ‘En daarmee,’ zegt Paul van Tongeren, ‘zijn wij de tijd. Wij zijn die uitgestrektheid naar het verleden en naar de toekomst. Wij zijn zelf de beweging vanuit het verleden, via het heden naar de toekomst, een beweging die soms ook omgekeerd lijkt te kunnen verlopen – als het toekomstige einde het heden bedreigt – en die in ieder geval een wisselende snelheid heeft. Deze wijze waarop wij zelf de tijd zijn, heb ik onze tijdelijkheid genoemd. Mensen zijn door en door tijdelijke wezens. Hun tijdelijkheid onderscheidt hen van het dier. Dat onderscheid mag een verheffing boven het dierlijke heten, het maakt de mens ook vatbaar om ziek te worden en te lijden aan wat hem verheft.’

Op weg naar huis probeer ik de brug te slaan tussen de filosofische overwegingen van verdieping 17 en aardse zaken die maken dat we het al jaren hebben over werkdruk. Die brug lijkt – hoe kan het ook anders – vooral te liggen in onszelf. In het besef dat wij onszelf steeds opnieuw eraan moeten herinneren dat wij de tijd zijn, en daarmee ook de tijdbewaarder. Dat niet de tijd ons maakt, maar dat wij onze tijd maken door te kiezen, waardoor we de kwaliteit van de tijd zelf kunnen bepalen. Misschien zelfs de snelheid. Dat het vluchten uit gisteren en het rennen naar morgen ons te weinig ontvankelijk maken voor wat zich onder onze ogen afspeelt. Ik ben een sneeuwbal geworden die van een eindeloze helling afrolt, en onderweg blijft er steeds meer aan me plakken… Ik ga mezelf maar eens de tijd geven om iets met deze gedachte te doen.

Terug naar nu, terug naar dit nummer. Ik wil graag expliciet noemen dat mijn partner bij het maken van dit nummer Voion was, in de personen van Emile Thijssen en Dionne Willems. Voion is het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voor het vo, een organisatie met grote betrokkenheid bij het gezond en veilig werken van onderwijsmensen. We hebben prettig samengewerkt en ik ben blij met het nummer zoals het er nu ligt.

Toch nog even, zaterdag ga ik naar mijn tante in Haarlem, die vorige week 90 is geworden. Ik neem een paar potten winterviolen en helleborusen voor haar mee, voor op haar wintertafel in de tuin. Dan heeft ze weer iets te schilderen. Ze zegt dat ze in verbijstering terugkijkt, en zich afvraagt waar al die 90 jaren leven, liefde, zorgen, werken, en meemaken zijn gebleven. Zo aandachtig als ik naar Paul van Tongeren luisterde, zo aandachtig luister ik ook altijd naar haar. Zeker nu ik weet dat ik zelf de tijd ben.

Een trage warme decembermaand gewenst, we zien elkaar in het nieuwe jaar,

Renske Valk, hoofdredacteur