Op het afscheid zijn diverse oudgedienden afgekomen. Een rondje langs de grijze hoofden leert mij dat er mensen bij zijn die al meer dan 20 jaar geleden de schooldeur achter zich dicht trokken, dikwijls na eenzelfde periode of langer hier gewerkt te hebben. Nu staan ze glunderend met een glaasje in de ene hand en een gevuld eitje in de andere. Dat glunderen wordt, schat ik, vooral veroorzaakt door het weerzien. Er worden oude herinneringen opgehaald, je ziet het aan de lichaamstaal, stramheid maakt plaats voor soepelheid.

Tussen al die eeuwen onderwijservaring scharrelen wat kleinkinderen van de docent die afscheid neemt. Straks, als hij een dankwoordje spreekt, zullen zij zich daar niets van aantrekken en vrolijk verder kibbelen. Maar nu stelt zich eerst een gelegenheidskoor op dat in een regel of veertig ongeveer evenveel jaren op rijm gezet heeft. Het geroezemoes neemt langzaam af tot iemand luid schreeuwt om aandacht. Tientallen geanimeerde gesprekken worden gesmoord. Het koor zingt vals, dat kan ik zelfs horen. Het is allemaal op de wijze van een bekend popliedje uit de jaren zeventig, toen degene die afscheid neemt nog haar had. Iedereen heeft een kopietje gekregen met de tekst zodat we mee kunnen zingen. De woorden en de melodie schuren een beetje zodat we soms wat rammelend door de bocht gaan, maar het kan niemand wat schelen. Integendeel, het lijkt wel of het amateuristische van het afscheidslied juist bijdraagt aan de betekenis ervan. Als de tijd bezongen wordt waarin zij hier werkten, zie ik sommige oudjes een traantje wegpinken. De muziek roept de tijd van vroeger weer op.

Ook het feestvarken begint zijn slotrede met een kikkertje in de keel, onmiskenbaar. Hij lacht zich er door heen, gesteund door zijn gehoor. Er komen een paar anekdotes voorbij die iedereen leuk vindt en die herkenbaar zijn voor velen. (‘Ja, zo deden we dat toen’, hoor ik naast me). De kleinkinderen spelen verder. Er knapt een ballon. Even overweegt opa om op te treden als een van de kleintjes begint te krijsen maar hij bedenkt zich. Zijn dochter schiet al toe. Het valt hem zwaar om een eind aan zijn verhaal te breien. Dat lijkt me symbolisch. Hij sluit uiteindelijk af met een geëmotioneerd ‘allemaal bedankt’ dat een stormachtig applaus ontketent. Samen klappen is een veilige manier om opgekropte spanningen te ontladen en met zijn allen weer op een lijn te komen. Daarna kun je opgelucht verder en elkaar glimlachend aankijken met teksten als ‘dat was mooi!’ of ‘goed gezegd!’.

Een schaal met bitterballen gaat rond, ergens valt een glas aan stukken, een kleinkind wordt in een hoekje verschoond, de oudgedienden verzamelen zich rond een tafel met de vertrekkende docent. Daarnaast staan drie rollators geparkeerd. Als een half uur later de conciërge de plastic wijnglazen (wat is dat toch een armoe in het onderwijs, waarom nemen we niet afscheid met echt servies?) begint op te ruimen, komt ook die tafel eendrachtig in beweging. Een kleine stoet scharrelt dapper de personeelskamer uit, elkaar op de schouders slaand en verzekerend dat ze het binnenkort allemaal nog eens dunnetjes over zullen doen. Even later is de personeelskamer helemaal leeg. De oorzaak van het feestelijk samenzijn legt de cadeautjes in een kartonnen doos en laat zijn zoon die naar de auto dragen.

‘Nou?’, vraag ik.

‘Prachtig’, zegt hij, en het komt van diep binnen, dat hoor ik. ‘Mocht je met een kleine vacature zitten en het even niet meer weten, dan moet je maar bellen.’

‘Maar we gaan eerst samen fietsen,’ zegt zijn echtgenote en ik hoor een lichte ongerustheid in haar stem. Gelukkig beaamt hij het onmiddellijk.

‘We gaan eerst fietsen,’ zegt hij.