Hoe word je dat eigenlijk, inspecteur? Die vraag ontving ik een paar weken geleden, naar aanleiding van een vorige column in Van 12 tot 18. Via LinkedIn stelde een schooldirecteur me bovendien de vraag: wat moet je eigenlijk kunnen als inspecteur? Dat zijn eigenlijk best lastige vragen om zo even te beantwoorden. Ik moet er in ieder geval steeds weer stevig over nadenken. Misschien zegt dat wel iets over mij.

Nu had ik dezer dagen ook een gesprek met een nieuwe collega, zij is in juni vorig jaar met het werk bij de inspectie begonnen. Ik stelde haar de vraag: ‘En, hoe vind je het nu in je nieuwe baan? Hoe bevalt het om inspecteur te zijn?’ ’Nou’, zei ze, ‘dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Ik heb het gevoel dat ik nog erg een rol speel’. Toen ik haar vroeg wat ze daarmee bedoelde vertelde ze het nog lastig te vinden zich inspecteur te voelen, het echt te zíjn en op te treden met de vanzelfsprekendheid van een toezichthouder.

Er zijn collega’s die veel meer weten van onderwijswetten en -regels dan ik...

Ik herkende wel wat ze zei: toen ik begon, al weer een hele tijd geleden, had ik dat ook. Ik probeerde een paar collega’s te imiteren. Toe te passen wat zij deden en ook te internaliseren hoe zij het werk als inspecteur invulden. Je kreeg toen als het ware de volgende situa­tie, dat de persoon Anne Bergsma zich in een pak hees, keurig netjes zich zo volledig mogelijk inlas en zich voorbereidde op een bestuursgesprek of schoolbezoek. Die persoon en dat pak waren eigenlijk twee
verschillende individuen, die los van elkaar opereerden. Pas later was ik in staat om steeds meer een persoonlijke stijl te ontwikkelen. Die pakken draag ik trouwens nog steeds.

Toen ik dit zo overdacht en besprak met mijn collega, kwam daarbij ook de volgende, confronterende vraag bij mij op: ben ik nu zelf eigenlijk wel een goede inspecteur? Nu kun je zo’n vraag natuurlijk zelf niet beantwoorden, dat kunnen anderen veel beter. Maar als ik nou toch een bescheiden poging waag: er zijn collega’s die veel meer weten van onderwijswetten en -regels dan ik. Ik moet hen regelmatig raadplegen als mij moeilijke vragen gesteld worden. Daarbij kan ik het niet altijd laten het toezicht een sterk persoonlijk accent te geven. Dat heeft voor- en nadelen. De een denkt ongetwijfeld (al zal hij dat niet zo snel tegen mij zeggen): wat kunnen mij de persoonlijke overwegingen van Anne Bergsma schelen? Maar bij anderen leidt mijn aanpak dan toch tot goede gesprekken over onderwijs, waarbij ik veel informatie krijg.

Soms gaan dingen, misschien wel door mijn aanpak, niet helemaal zoals ze zouden moeten gaan. Zo ontving ik onlangs een brief van een bestuurder. Daarin schreef deze kritisch over een paar zaken waarvan hij vond dat ze niet goed gegaan waren. Mijn eerste reactie bij deze kritische brief was: hè, lastig, wat nu weer? Maar al snel dacht ik: nee, deze brief is ook een kans om een betere inspecteur te worden, hier kan ik mijn voordeel mee doen. Daarom heb ik de bestuurder teruggeschreven om een afspraak te maken. Binnenkort gaan we in een persoonlijk gesprek zijn brief bespreken. Mocht u nou geïnteresseerd zijn in hoe dat gesprek gaat verlopen, dan zal ik er in een volgende column eens op terugkomen.