Tussen de omvangrijke deelcollectie geografie in het Onderwijsmuseum valt één boekje bijzonder op: Nos tera, Papiaments voor Onze aarde. Het is gericht op Curaçaose leerlingen. In het voorwoord uit 1952 schrijven de auteurs – in het voetspoor van de negentiende-eeuwse pedagoog Geluk – dat er op Curaçao reeds lang behoefte bestaat aan een aardrijkskundemethode, die handelt over de Nederlandse Antillen. Doel van Nos tera is het onderwijs ‘aan te passen aan het plaatselijk milieu’. Bij elk onderdeel dat aan bod komt, nemen de auteurs de wereldkaart als uitgangspunt: ‘Geen isolering van ons klein gebied, maar het moet gezien worden als deel van het geheel.’

In 1952 oogde Nos tera vernieuwend: de methode was niet opgebouwd vanuit het Nederlandse perspectief, maar ging uit van de belevingswereld van Curaçaose leerlingen. Het eiland wordt uitgebreid besproken: het weer, de bewoners, landbouw en veeteelt, visserij, toerisme, handel en verkeer.

Met een hedendaagse bril op bekeken schuurt Nos tera. Dit goedbedoelde schoolboek representeert het ingebeelde witte superioriteitsgevoel van de tijd waarin het verscheen. Slavernij wordt slechts aangestipt als ter sprake komt welke mensen er op Curaçao wonen: ‘Andere mensen zijn uit hun land weggevoerd naar een ander land. Dat is vooral gebeurd met de [zwarte mensen] uit Afrika. Veel [zwarten] zijn als slaaf naar Amerika gevoerd.’

Opmerkelijk is ook de positieve grondhouding van deze aardrijksmethode: ‘Hoe mooi en hoe goed is het op ons eilandje. Al wonen we hier met verschillende mensen samen, toch zijn we gelukkig.’