De Onderwijsinspectie sprak in haar laatste trendverslag haar zorg uit over de vernieuwingsdrang van scholen. Scholen zijn wel erg gretig om zich een bepaald profiel aan te meten, waarschijnlijk om leerlingen te trekken. Of om allerlei nieuwe aanpakken in praktijk te brengen. Ze zouden er goed aan doen zowel aan de voorkant beter te doordenken waartoe men dat allemaal wil ondernemen, en aan de achterkant beter te monitoren of het werkt. Het bleek koren op de molen van ongeveer iedereen met een mening over onderwijs. In de media ontvlamden weer de langlopende evidence-informed discussie, en als je dat zo volgt, begrijp je waarom er nog steeds geen stevige beroepsorganisatie is met een breed mandaat. Alhoewel veel van de reuring wordt veroorzaakt door lieden die zelf niet op een school werken.

Of het werkt. Tja. Dat klinkt altijd onweerlegbaar, maar als er iets weerlegd kan worden is het de schijnbare eenvoud van zo’n zinnetje. Wat beoog je? Waarop wil je werking vaststellen? En hoe doe je dat dan? En hoeveel tijd kost het voor je welke effecten wilt zien? De opmerking van de Onderwijsinspectie was hiermee bedoeld of onbedoeld een publieke vaststelling dat we niet meer allemaal onder hetzelfde systeem werken. De vertrouwde manier van kijken naar onderwijs zorgt voor verwarring, kwaliteit van onderwijs krijgt een andere inhoud, we scharnieren naar een nieuw tijdperk vol onzekerheden. Je kunt de Inspectie gebrek aan nieuwsgierigheid verwijten, of betichten van overmatige controledwang. Interessanter vind ik zelf de volgende passage uit De Staat van het Onderwijs 2019: ‘[…] Deze paragraaf laat ook zien dat een brede blik op kwaliteit nodig is. Dit is iets dat de inspectie ook in haar toezicht beoogt, maar ook wij richten ons deels op zaken die nu meetbaar zijn. Dit wordt versterkt met de focus op de deugdelijkheidseisen in het instellingstoezicht. De inspectie gaat daarom kijken hoe toekomstbestendig haar eigen werkwijze is, met name waar het gaat om een brede blik op kwaliteit en om de onderwijsprestaties van leerlingen en studenten.’

De vertrouwde manier van kijken naar onderwijs zorgt voor verwarring, kwaliteit van onderwijs krijgt een andere inhoud.

Ik voel een nieuwe Staat aankomen: De Staat van het Onderwijstoezicht.
Ook toetsing behoort tot een van de zich transformerende elementen van ons onderwijs. Ict geeft veel nieuwe mogelijkheden maar zoekt voor mijn gevoel nog naar het juiste spoor om in een stroomversnelling te komen. Daar lijkt bij de transitie van summatief naar formatief werken minder inspanning voor nodig, misschien omdat deze aanpak dichter bij een pedagogisch en didactisch onderwijshart ligt. Beide ontwikkelingen hebben nog lang niet hun volledige werking op het onderwijs bereikt, en moeten ook elkaar nog beter vinden. En hoe graag blauwdrukdenkers ook zouden zien dat dat een beetje ordelijk verloopt, de werkelijkheid is energiek, chaotisch en fragmentarisch; er is geen masterplan. De docent die in z’n eentje hele nieuwe methodieken in praktijk brengt, een docent die zijn hele sectie aan de educatieve apps helpt, teams die zich fanatiek scholen op het gebied van formatief werken, de schooldirectie die cijfers wil afschaffen, de ouderraad die het wil hebben over onduidelijke rapporten… Iedereen doet wat en uiteindelijk zal het ergens komen: bottom-up meets top-down.

In dit nummer: een dwarsdoorsnede van experts en leraren die zich bezighouden met toetsing. Nooit volledig, misschien zelfs niet altijd even doordacht, maar wel betrokken en in beweging. Met – vind ik – de grote winst dat we veel beter zijn gaan nadenken over de input van het onderwijs. Daar ligt onze invloed, onze kracht en verantwoordelijkheid, misschien wel veel meer dan bij de output. ‘The Beautiful Risk of Eduction’ van Gert Biesta. Ik zou ‘m nog eens herlezen t.b.v. De Staat van het Onderwijstoezicht, 2020.

Veel leesplezier!