Waar let een inspecteur op, om te weten of er in een klas wordt gedifferentieerd?

“De wet vereist dat het onderwijs zodanig wordt ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het onderwijs dient daarom afgestemd te worden op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. Omdat leerlingen verschillen in ontwikkeling moet de leraar in zijn les differentiëren om ervoor te zorgen dat alle leerlingen het lesdoel behalen. We verwachten dan dat de leraar gedurende de les voortdurend nagaat of alle leerlingen de aangeboden leerstof begrijpen, en als dat niet zo is, zijn les afstemt op wat de leerlingen nodig hebben. Ook moet de leraar weten of merken dat er leerlingen zijn die méér uitdaging aankunnen en daar zijn les op toesnijden. De inspectie schrijft niet voor hoe de leraar differentieert, dat is aan de leraar zelf en kan op talloze manieren. Wij gaan ‘slechts’ na of alle leerlingen van de les profiteren. We doen dat door te observeren met behulp van een lesobservatieformulier, maar ook voeren we tijdens lesbezoeken vaak gesprekjes met leerlingen en, als het kan, ook even met de leraar. Naast de lesobservaties voeren we bij inspectiebezoeken altijd gesprekken met leerlingen en leraren. Differentiatie is dan altijd een onderwerp van gesprek.”

Maar hoe weet je of het goed gebeurt?

“Of het handelen van de leraar in de les effectief is, is inderdaad lastig vast te stellen tijdens lesbezoeken. Maar wel zien we of een les effectieve kenmerken vertoont en herkennen we effectief leraargedrag. Voorbeelden zijn een gestructureerde lesopbouw en het stellen van vragen. Ook zien we of alle leerlingen actief betrokken zijn bij de les. Als een deel van de leerlingen afhaakt omdat de les te moeilijk is, of zich verveelt omdat de les te makkelijk is, kan dat betekenen dat de differentiatie tekortschiet.

Toch zijn er wel mogelijkheden iets te weten te komen over het resultaat van differentiatie en maatwerk. Bijvoorbeeld: aan het einde van de les gaat de leraar na of het lesdoel is bereikt. Als dit goed gebeurt, geeft dit een indruk van de kwaliteit van de les en dus ook van de kwaliteit van de differentiatie. Daarnaast voeren we, zoals gezegd, vaak gesprekjes met leerlingen en de leraar. We vragen dan bijvoorbeeld aan verschillende leerlingen of de uitleg voor hen duidelijk was. Aan de leraar vragen we vaak of we vormen van differentiatie gemist hebben, omdat ze voor ons onzichtbaar waren.

Ook hebben we bij een inspectiebezoek inzage in de vorderingen van de leerlingen. Als daaruit blijkt dat (groepen) leerlingen hun aanvankelijke achterstanden inlopen, of hun voorsprong weten te behouden, is dat een indicatie dat de school effectief maatwerk levert. Een andere indicatie daarvan is als leerlingen met een ontwikkelingsperspectief onvertraagd hun verwachte uitstroombestemming realiseren.”

En van elkaar leren, in plaats van differentiëren. Kijkt de inspectie daar ook naar?

“Van elkaar leren staat niet tegenover differentiëren. Het kan bij groepswerk bijvoorbeeld effectief zijn om groepjes heterogeen samen te stellen opdat de leerlingen van elkaar kunnen leren. Differentiatie betekent voor de inspectie niet dat er individueel onderwijs gegeven wordt. Nogmaals: het gaat erom dat alle leerlingen van de les profiteren. Dit betekent dat leraren niet moeten differentiëren in hun doelstellingen: alle leerlingen in de klas willen tenslotte slagen voor hetzelfde examen. Wel moeten leraren waar nodig hun les afstemmen op wat verschillende leerlingen nodig hebben om het lesdoel te bereiken. Dat kan ook door leerlingen te vragen elkaar te helpen.”