Al enige jaren ben ik de trotse opa van drie kleinkinderen: een meisje en twee jongens (een tweeling). Ik kan het iedereen aanraden. De rol van opa is veel leuker dan die van vader. Ik lig uren op de vloer te spelen, geef onverantwoord veel snoepgoed en lees lekker voor uit gruwelijke boeken. Daarnaast gebruik ik schaamteloos de liedjes van Annie M.G. Schmidt om mijn eigen marketing te regelen: “Mijn opa, mijn opa, mijn opa, in heel Europa is er niemand zoals hij.”

Wat het ook leuk maakt, is dat je als opa veel beter kunt observeren. Je hebt meer tijd en rust. Ik zie hoe jong en hoe snel ze leren. Voor een klein kind is een wandeling van honderd meter naar de dichtstbijzijnde supermarkt een ontdekkingstocht. Vaders hebben daar geen tijd voor. Als opa heb je alle ruimte voor die pluisjesbloem, de vlinders, het hondje of het groene steentje in de goot.

Om de verschillen in léren waar te nemen, is vooral de tweeling interessant. Ze zijn voorzien van hetzelfde genenpakket, krijgen dezelfde voeding, dezelfde opvoeding en zitten in dezelfde klas. Maar opa heeft geconstateerd dat ze vanaf dag één totaal verschillend zijn. Dat manifesteert zich op allerlei terreinen, o.a. in hun manier van onderzoeken.

Eén klein voorbeeld. Oma had een molentje gekocht om nootmuskaat te malen. En dat molentje wekte meteen de belangstelling van de jonge onderzoekers. Terwijl de ene alleen maar bezig was met het mechanisme van het molentje, onderzocht de andere in volle verwondering elke muskaatkorrel die uit het molentje rolde.

Die kinderlijke belangstelling vond ik in een uitvergrote vorm terug in een boek van Walter Isaacson over de meest nieuwsgierige man uit de wereldgeschiedenis: Leonardo Da Vinci. Een prachtig boek over een onvoorstelbaar mens. De korte versie kennen we allemaal wel: Italiaans kunstenaar uit de vijftiende eeuw die Het laatste avondmaal heeft geschilderd en de Mona Lisa. Maar hij is veel meer dan dat. Aan het hof van Ludovico Sforza in Milaan is hij architect, wiskundige, musicus, choreograaf, theatertechnicus, beeldhouwer en daarmee doe ik hem nog ernstig tekort. 7200 pagina’s met aantekeningen zijn bewaard gebleven over de meest uiteenlopende onderwerpen als paarden, kunst, vliegen, anatomie, mechanismen en geologie. Vaak waren die aantekeningen ook een soort “to-do-lijstjes” waarop dingen stonden als “beschrijf de tong van een specht”. Maar hij stelt ook vragen die meestal niet door volwassenen maar door kleinkinderen gesteld worden: “Waarom is de hemel blauw? Waar komen de wolken vandaan? Wat is geeuwen?”

Leonardo heeft nauwelijks onderwijs gevolgd. Zeker in de eerste helft van zijn leven heeft hij talloze zaken onderzocht door zelf goed waar te nemen, door ze te tekenen en door het uit te proberen. Maar de basis is kinderlijke, onverzadigbare nieuwsgierigheid.

Terug naar mijn kleinkinderen. Neil deGrasse Tyson, de Amerikaanse astronoom, zegt dat eigenlijk ieder kind vanaf de geboorte een wetenschapper is totdat wij als volwassenen zeggen dat ze stil moeten zitten en hun mond moeten houden. Daar moeten we in scholen mee stoppen. In de 21e eeuw droom ik voor mijn kleinkinderen van onderwijs waarin ze individueel kunnen waarnemen, tekenen en uitproberen; onderwijs voor ontdekkers en wetenschappers, onderwijs dat stimuleert om je levenslang te verwonderen.

Fons van der Wall is sectordirecteur op het Graaf Huyn College in Geleen.