‘Wanneer heb je je voor het laatst verwonderd?’ Zo luidde de vraag tijdens een boeiende werksessie die ik op 11 april jongstleden bijwoonde. Die sessie vond plaats tijdens De Staat van het Onderwijs, u weet wel, het congres in De Fabrique waarbij het Onderwijsverslag van de Inspectie aan de Ministers van en voor Onderwijs wordt uitgereikt. Het was weer een heel spektakel, als u volgend jaar in de gelegenheid bent het congres bij te wonen, dan moet u die kans beslist grijpen. Neem nu de werksessie die ik bijwoonde, die had als titel: Schoolontwikkeling vanuit durf, passie en creativiteit en werd geleid door Alexandra Bronsveld. Een van de kernwoorden waarmee Alexandra in het onderwijs staat is ‘verwondering’, vandaar ook de vraag: wanneer hebben jullie je voor het laatst verwonderd en wat doe je met die verwondering?

Ik was bij deze workshop een beetje een vreemde eend in de bijt: de meeste deelnemers waren leraren en schoolleiders. Toch schoot mij wel een antwoord op de gestelde vraag te binnen. Een antwoord dat trouwens weer tot verwondering bij de overige aanwezigen leidde. Ik herinnerde me namelijk ter plekke een schoolbezoek dat ik juist die week had afgelegd.

Een van de lessen die ik in dat kader bezocht was heel bijzonder. Bijzonder om verschillende redenen. Het ging om een muziekles, onderwerp: motieven in de muziek. Ik bezocht deze les met een teamleider van de school. De leraar vroeg de leerlingen het hoofd op de tafel te leggen en de ogen te sluiten. ‘Nu ga ik jullie op de piano een motief voorspelen, een korte melodie en daarna ga ik een stuk spelen waarin dat motief, dat melodietje een paar keer terugkomt. Jullie moeten goed opletten en tellen hoe vaak je het motief hoort.’ Zo gezegd, zo gedaan.

De leraar zei: Nou ik ben er wel zo’n beetje doorheen en ga nu even m’n administratie bijwerken.

De leraar improviseerde op de piano melodieus om een boeiende muzikale regel heen en daarna ontspon zich een gesprek over hoe vaak het motief gespeeld was. Vervolgens mocht een leerlinge op de drum een motiefje bedenken en speelde de leraar op het slagwerk een partij waarin weer af en toe dat motief terugkeerde. Daarna zong hij met de leerlingen een popsong, ik geloof dat het Go West van de Pet Shop Boys was – zeker weet ik dat niet, want in het genre ben ik niet zo goed thuis. Op een partituur moesten de leerlingen het terugkerende motief opzoeken.

Ik vond het een goede les: op alle onderdelen zeker voldoende. Leerlingen gaven me desgevraagd te kennen de leraar een fijne docent te vinden: kennis van zaken, humor en tempo goed combinerend. Maar dan: we hadden nog een minuut of zeven à acht te gaan tot aan de bel. De leraar zei: ‘Nou ik ben er wel zo’n beetje doorheen en ga nu even m’n administratie bijwerken.’ Ik zag dat de teamleider die met me mee was dit wat ongemakkelijk vond. Toen de administratie kennelijk bijgewerkt was, kwam de leraar naar ons toe: ‘Ik sta al een tijdje les te geven en ik moet nu even naar de wc, letten jullie hier even op?’ Zo gezegd zo gedaan. Toen hij terugkwam, ging de bel.

Toen de teamleider en ik naar de volgende les liepen, was haar ongemak nog niet verdwenen. Op de vraag wat ík van de les vond, antwoordde ik dat mijn oordeel ondanks het verrassende einde van de les niet veranderd was: een goede les. Naar aanleiding van de vraag van Alexandra overdacht ik deze belevenis nog eens en ik realiseerde me toen ook waarom ik mijn oordeel niet gewijzigd had: verwondering. Verwondering over de eigenzinnigheid van deze leraar die zichzelf bleef en zich tijdens een inspectiebezoek niet anders voordeed dan op dagen dat ik niet in zijn les zit. Bovendien, zo bedacht ik: verwondering leidt soms tot mooie anekdotes. En voor mij is dat van belang: ik verzamel ze.