Niet onderschatten, maar ook niet overschatten

Er is dus weerstand die je als docent als eerste moet overwinnen wanneer je de belangrijke betekenis van voorbeeldfiguren in ons leven wilt bespreken. Hoe voorbeelden je kunnen helpen bij het maken van moeilijke keuzes, of je steunen bij tegenslag in je leven en hoe je daar overheen komt, maar ook hoe zij je kunnen inspireren om je in te zetten voor een belangrijk doel, en hoe zij jou de weg kunnen wijzen naar een zingevend leven, misschien zelfs naar geluk. Dat niet willen zien, is een onderschatting.

De weerstand kan ook te maken hebben met een óverschatting. In onze sterk door het christendom bepaalde cultuur denken we bij een voorbeeldfiguur al gauw aan Jezus van Nazareth als hét voorbeeld aller voorbeelden. Maar de meeste mensen die voor ons inspirerend zijn hebben niet dat bovenmenselijk kaliber. In de eerste plaats zijn de voorbeeldfiguren in ons leven meestal niet álgoed, maar zijn zij mensen met hun goede en hun schaduwkanten. Ook zij hebben hun beperkingen, zoals wij allemaal. Verder zijn zij meestal niet in hun eentje voor álle domeinen van ons leven voorbeeldig. Als docent inspireren mij andere figuren dan degene die ik voor ogen heb om een goede vader voor mijn kinderen te zijn, of de voorbeelden die mij helpen in mijn rol als collega voor mijn collega’s, of die mij het vertrouwen geven een vriend te kunnen zijn voor mijn vrienden. Ten slotte zijn de meeste voorbeeldfiguren tijdelijk, in die zin dat zij op een gegeven moment in je leven minder inspirerend kunnen worden, of dat je simpelweg op hen uitgekeken raakt. Dan komen er daarna mogelijk weer andere inspirerende figuren in je leven.

Invloed, beïnvloeding, influencers

Inzicht in deze onderschatting en overschatting van de betekenis van voorbeeldfiguren in ons leven komt bij de studenten meestal niet meteen in les 1, maar in de loop van de cursus begint het hun wel degelijk te dagen. Wat daarbij helpt is als zij zich realiseren hoe zeer zij zelf beïnvloed worden door anderen: in hun keuzes, in hun smaak, in hun wensen en voorkeuren. Als ze ontdekken dat hun kledingvoorkeur wel erg lijkt op die van het leuke meisje of de coole jongen in de groep. Als ze durven toegeven dat ze bepaalde gadgets begeren (spulletjes, apps, mobieltjes van een bepaald merk, enzovoort) omdát anderen deze zelfde gadgets begeren, of al hebben. Of als ze merken dat ze in hun eigen meningen eigenlijk anderen napraten. Als ik me één ding uit mijn middelbareschooltijd scherp herinner is het dat welke muziek je goed vond heel weinig met die muziek zelf te maken had, maar alles met bij welke groep je wilde horen en bij wie niet. Interesses en verlangens zijn geen rechtstreekse relaties van een autonoom en authentiek zelf met de wereld, maar het zijn driehoeksverhoudingen. Mijn interesse in iets wordt gewekt en onderhouden via een ‘model’: een ander die zich in precies datzelfde geïnteresseerd toont, bijvoorbeeld een influencer. En modellen hebben op hun beurt ook weer modellen, enzovoort. Daardoor zijn interesses en verlangens besmettelijk, en staan wij er allemaal in zekere mate aan bloot. Ga maar eens op een toeristische ‘trekpleister’ (het woord zegt het al) heel geïnteresseerd naar een willekeurig punt kijken, zoals ik eens voor de grap in een mooi palazzo in Florence heb gedaan. Onmiddellijk komen er dan mensen om je heen staan om naar hetzelfde punt te gapen.

Het inzicht in het ‘mimetische’ karakter van onze interesses en verlangens (van het Griekse woord mimesis, dat nabootsing of imitatie betekent) moet echter wel sterk genoeg zijn om door het schild van ons zelfbeeld te kunnen breken – het zelfbeeld van autonome individuen die geheel authentiek hun eigen leven vormgeven. Wat ik de studenten in mijn cursus probeer bij te brengen is dat je de mimesis waaraan je blootstaat niet moet ontkennen of negeren, maar juist moet erkennen, en in zekere zin omarmen. Je moet van de nood een deugd maken. Hoe doe je dat?

De creativiteit bestaat erin dat je een eigen vertaling, interpretatie, toepassing vindt, geïnspireerd door de toepassing van Mandela.

Werking

Daarvoor moeten we begrijpen hoe een voorbeeldfiguur ‘werkt’. Waarom en vooral hoe spreekt iemand als Nelson Mandela zoveel mensen aan? En hoe ‘influenct’ een influencer op sociale media? Nelson Mandela toonde in zijn optreden iets aansprekends dat je ‘waarde’ zou kunnen noemen: waarden als moed en vergevingsgezindheid. Algemene waarden, die we allemaal kennen, en die hij in zijn handelen concretiseerde, demonstreerde, waarmaakte. In de hermeneutiek – de theorie en de kunst van het interpreteren – heet dat dat hij die algemene waarden toepaste in zijn leven en in zijn optreden (applicatio); dat hij de waarden moed en vergevingsgezindheid op zijn manier interpreteerde en toepaste. Niet zozeer interpreten als een intellectuele activiteit maar door het te doen, door concreet op zijn eigen manier moedig en vergevingsgezind te zijn.

Waarom en hoe kunnen wij vervolgens geïnspireerd worden door Mandela? Geïnspireerd worden door Mandela en de waarden die hij laat zien, betekent dat wij worden uitgenodigd, aangemoedigd, in beweging gezet (inspiratie betekent letterlijk inblazen of voortblazen) om deze waarden zelf toe te passen, waar te maken in ons leven en in onze context. Dat vraagt om een creatieve vertaalslag van de waarden die Mandela in zijn context toepast en toont – de context van een zwarte Zuid-Afrikaanse leider tijdens en na de apartheid – naar onze 21e-eeuwse West-Europese context, die flink verschilt van die van Mandela. De creativiteit bestaat erin dat je een eigen vertaling, interpretatie, toepassing vindt, geïnspireerd door de toepassing van Mandela. Dus niet de toepassing van Mandela imiteren, maar zelf een eigen toepassing vinden van diezelfde algemene waarden.

Precies hierin is het verschil gelegen tussen het klakkeloos volgen van wat een mimetisch model, bijvoorbeeld een influencer, toont als waardevol en belangrijk enerzijds, en anderzijds zelf de regie hebben over je eigen interpretatie of toepassing van wat zich als belangrijk en waardevol toont of opdringt. Het is het verschil tussen imitatie en inspiratie. Het gaat dus om niet een verschil tussen ‘goede’ en ‘verkeerde’ voorbeeldfiguren of modellen, maar om een verschil in hoe je je ertoe verhoudt, een verschil in relatie. Toch is dit niet een absoluut verschil. In de loop van je leven, in je ontwikkeling van kind naar volwassene, begin je gewoonlijk met imitatie (hoe zou je anders iets kunnen leren?), maar ga je, als het goed gaat, steeds meer over naar eigen interpretaties en toepassingen, naar regie over de betekenissen en waarden in je leven. In educatieve contexten heet deze ontwikkeling vorming.

Dit betekent echter niet dat je ooit helemaal vrij komt van mimetische beïnvloeding en besmetting. De mens is nu eenmaal een kuddedier, een kuddedier die dat niet wil weten. En in dat laatste zit het venijn. Je moet het juist wél willen weten. Je moet de mimetische besmetting waaraan je blootstaat onder ogen zien – het beest in de bek kijken – je moet het aangrijpen, omarmen, er als het ware een Aziatische vechtsport-dans mee uitvoeren, meebuigen en terugveren, en zo door terug te veren de ruimte creëren voor een eigen interpretatie en toepassing. De invloed gebruiken voor eigen interpretatie; je ertoe verhouden; regie nemen over je eigen toepassing van wat zich als belangrijk en waardevol voordoet. Van de nood (het blootstaan aan mimetische beïnvloeding) een deugd (betekenisregie) maken.

Geestelijke weerbaarheid

Tenslotte nog iets over de context waarin ik de betekenis van voorbeeldfiguren in het onderwijs behandel. De cursus waarin ik dit doe heet Humanisme en geestelijke weerbaarheid; met als ondertitel: humanistische tradities. Met die ondertitel bedoel ik dat het humanisme zich in onze cultuur manifesteert als diverse intellectuele en artistieke tradities en traditietjes: bewegingen waarin ideeën, betekenissen, opvattingen, waarden worden doorgegeven (traditie betekent letterlijk doorgeven). Deze humanistische tradities kunnen worden gearticuleerd via voorbeeldige doorgevers: van Socrates in de oudheid, via Petrarca, Da Vinci, Michelangelo en Erasmus in de renaissance, Kant, Rousseau en Voltaire in de Verlichting, tot aan Hannah Arendt, Nelson Mandela en Angela Merkel vandaag. Door zich tot zo’n voorbeeldfiguur, zo’n doorgever te verhouden, worden de studenten zelf ook een beetje onderdeel van een humanistische traditie, worden zij met hun paper (dat immers bedoeld is om door anderen te worden gelezen) ook een doorgever. Humanisme is dan niet meer iets out there, maar een betekenisverhaal waar je zelf onderdeel van bent.

Geestelijke weerbaarheid is waar het om gaat in die humanistische tradities. De term is gemunt door de founding father van het Nederlandse humanisme, Jaap van Praag (1911-1981). In de Engelstalige (wetenschappelijke) wereld heet geestelijke weerbaarheid resilience, veerkracht. Geestelijke weerbaarheid of veerkracht is wat je nodig hebt om mimetische druk te weerstaan, en om te zetten in creatieve eigen interpretaties en toepassingen. Ik hoop in dit artikel te hebben getoond dat voorbeeldfiguren – of preciezer: een creatieve interpretatieve verhouding tot voorbeeldfiguren – bijdraagt aan geestelijke weerbaarheid, en daarvoor zelfs onontbeerlijk is.

Joachim Duyndam is o.a. hoogleraar en voorzitter van de leerstoel Humanisme en Filosofie aan de Universiteit voor Humanistiek, en leider van het onderzoeksprogramma Humanistische Tradities, Zingeving, en Goed Ouder Worden.

Voorbeeldfiguren in de klas

Aan studenten die een master volgen aan de Universiteit voor Humanistiek wordt een opdracht tot een essay gegeven die voor scholieren in het vo niet passend zou zijn. Maar je zou wel vertaling kunnen maken van deze opzet, zodat je er in de les mee uit de voeten kan. De belangrijkste elementen in het werken met voorbeeldfiguren zijn: het voorbeeldfiguur zelf, de relatie tussen het voorbeeldfiguur en de leerling, en de verbinding met de wereld waarin de leerling moet functioneren. Aan leerlingen kan gevraagd worden om daarover iets te schrijven, een essay of een brief. Maar je kunt ook kiezen voor andere vormen, mondeling, een groepsgesprek, een collage, een presentatie, et cetera.

Variaties op onderstaande vragen kunnen daarbij een leidraad zijn. 

  1. Bedenk wie voor jou een voorbeeldfiguur is, een held, een rolmodel, iemand die je om een bepaalde eigenschap bewondert. 
  2. Wie is het? Kun je beschrijven hoe je hem of haar ziet, of wat je van diegene weet?
  3. Wat zijn de belangrijkste eigenschappen in die persoon die jou aantrekken? Eigenschappen waaraan je een voorbeeld zou willen nemen? Kun je vertellen waarom je dat voorbeeldige eigenschappen vindt? 
  4. Kun je deze eigenschappen zelf ook nastreven en toepassen in je eigen leven? Zou je hiervan een voorbeeld kunnen verzinnen? Of misschien een ervaring die je ook echt hebt gehad? 
  5. Zijn er grotere dingen in de wereld op dit moment dingen – gebeurtenissen, problemen, vraagstukken – waarover je nadenkt of discussieert? En zou het helpen om dan te denken: wat zou mijn voorbeeldfiguur nu doen of denken?