“Laatst dook er weer iets op: een verzameling van briefjes van ouders aan de school. Je moet straks maar even kijken in de vitrine. Daar ligt een briefje uit het begin van de 20e eeuw, waarin een vader schrijft dat Jan al drie dagen geen eten heeft gehad en dat hij hem daarom noodgedwongen vandaag thuis houdt. Daarnaast ligt een briefje van nu. Dat Quinty vandaag uitslaapt en niet komt, want ‘we zijn gisteravond met de hele familie gaan wokken, omdat opa jarig was’.”

Petra Reijnhoudt werkt al meer dan 12 jaar bij het Onderwijsmuseum, sinds een jaar als algemeen directeur en opvolger van Tijs van Ruiten. Reijnhoudt is opgeleid als Japanoloog met als specialisatie marketing en communicatie. Ze begon haar loopbaan bij het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam en werkte daarna bij verschillende semioverheids- en commerciële organisaties. Maar het museale bleef trekken, dus toen het Nationaal Onderwijsmuseum, toen nog gevestigd in Rotterdam, een coördinator presentatie, educatie en evenementen zocht, besloot ze haar loopbaan daar voort te zetten. Dat ze zo lang bij dit museum zou werken en er uiteindelijk directeur zou worden, had ze niet voorzien.

Petra Reijnhoudt (foto Jan Tito)

Een hele historie

Voor de ontstaansgeschiedenis van het Onderwijsmuseum moeten we terugbladeren naar 1877, wanneer het Nederlandsch Schoolmuseum een van de bovenzalen van het Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein in Amsterdam betrekt. Het museum is een initiatief van lerarengenootschappen, en de stichting wordt in de lucht gehouden door weldoeners. De eerste functie van het museum is – in weerwil van de naam – het tentoonstellen van wat op dat moment actueel is in het onderwijs: een schoolbegeleidingsdienst avant-la-lettre met een bibliotheek en documentatiecentrum. Het is een functie die het museum nog lang zal houden.

Met wat wij in huis hebben kunnen we op allerlei gebieden het onderwijsdebat in Nederland verrijken en verdiepen.

Al in 1895 besluit het Rijk tot een bescheiden subsidie, waarna ook provincie en gemeente een duit in het zakje willen doen. In de jaren die volgen, wisselen succes en rampspoed elkaar af. De bekendheid en het erkende nut van het museum is bij perioden groot, de collectie groeit soms explosief, maar de financiële basis blijft onzeker en brand verwoest in 1940 vrijwel de gehele collectie. Na de oorlog volgt een naamwisseling (Nederlands Centrum voor Onderwijs en Opvoeding, N.O.C.), verkoop aan de Stichting Onderwijscentrum Utrecht, en ten slotte faillissement. Rond die tijd raken ook de literatuurcollectie en de collectie van objecten en schoolmaterialen gescheiden. De laatste blijven in bezit van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, dat deze uiteindelijk weer onderbrengt in de Nationale Historische Onderwijscollectie, een nieuw museum dat in Zoetermeer moet komen en de directe voorloper is van het Nationaal Onderwijsmuseum. Het is inmiddels begin jaren tachtig en dat zijn crisisjaren. De collectie groeit weer aan, maar de middelen uit Den Haag slinken. Verhuizing naar Den Haag wordt overwogen (daar staan immers overheidspanden leeg), tot minister Deetman definitief de stekker uit de financiering trekt. Het museum moet opnieuw op zoek naar onderdak en voortbestaan. Dat wordt gevonden in 1987 in Rotterdam, o.a. dankzij een welwillend gemeentebestuur.

Vanaf 2007 maakt het museum weer een opbouwende fase door, ook omdat toenmalig onderwijsminister Maria van der Hoeven het museum een warm hart toedraagt. Er komt geld om de krappe personeelsbezetting uit te breiden, onder andere met een hoofd collectie en er komt ruimte om de marketing en communicatie professioneler aan te pakken. Er komen meer actuele tentoonstellingen, de educatieve programma’s worden uitgebreid en op alle fronten wordt gewerkt aan het breder bekendmaken van het museum. Tijs van Ruiten is inmiddels algemeen directeur, bevlogen en hardwerkend, met het vaste voornemen van het museum een succes te maken. Als in 2010 de subsidie andermaal wegvalt en in Rotterdam blijven geen optie meer is, komt het museum terecht in Dordrecht. Terwijl men opgehokt zit in een tijdelijk pand aan de Nieuwe Haven, de grote collectie ondergebracht in tijdelijke depots, wordt gewerkt aan een structurele oplossing: vestiging aan de Burgemeester de Raadtsingel in het bijzondere gebouw De Holland. Het in 1939 door Sybold van Ravesteyn ontworpen kantoor voor verzekeringsmaatschappij De Holland van 1859 wordt wonderschoon gerestaureerd. Daarmee wordt de droom van Van Ruiten werkelijkheid. Het Nationaal Onderwijsmuseum heeft een nieuw en eigentijds gebouw met een frisse en actuele presentatie. Een fundament voor continuïteit.

Hedendaagse ambities

Het Onderwijsmuseum anno 2020 heeft zijn museumfunctie weer terug in die zin, dat het door middel van het tentoonstellen van historie ook actuele verhalen wil vertellen. Petra Reijnhoudt: “We willen laten zien hoe het onderwijs zich heeft ontwikkeld in Nederland. Van pedagogisch klimaat tot de ontwikkeling van het curriculum, de verhouding met ouders of de ervaringen van leerlingen zelf. We brengen dat in beeld met schoolmaterialen, documenten, bijzondere objecten en liefst ook met persoonlijke verhalen die bij de bezoekers ook weer persoonlijke herinneringen oproepen. Daarvoor heb je geen volledig nagebouwde klaslokaaltjes nodig – dat was de aanpak voorheen – maar volstaan een schriftje, een schoolagenda, en klassenfoto.”

De kracht van het museum is de laagdrempeligheid, volgens Reijnhoudt: “Hier komt iedereen op bezoek. Ouderen, grote familiegroepen, mensen die vroeger in het onderwijs hebben gewerkt, ook mensen die niets met onderwijs hebben maar in de vakantie een dagje uit zoeken. En we slagen erin om al die mensen met elkaar in gesprek te laten komen, terwijl ze hier langs de vitrines dwalen. Verder is de groep jongeren de laatste jaren flink gegroeid, daar zijn we blij mee. We hebben goede educatieve programma’s en we geven ook veel gastlessen op scholen.”

Naast de leuke dagjes-uit en de leerzame bezoeken van de jeugd, zijn er ook andere bezoekers die met andere doelstellingen het museum benaderen. Wetenschappers, studenten, journalisten, allemaal op zoek naar kennis en documenten die hun verhaal een historische inbedding willen geven: ‘Hoe zat dat eigenlijk, vroeger? Weten jullie daar iets van? Hebben jullie hierover toevallig beeldmateriaal?’ Reijnhoudt: “Wij honoreren zoveel als mogelijk, dat hoort bij onze publieke functie, vind ik. Daarin bevinden we ons in zekere zin echter ook in een spagaat: je wilt enerzijds dat leuke dagje uit op ‘instapniveau’ bieden, anderzijds ook jezelf zichtbaar maken als serieuze partner in het brede onderwijsdebat.” En, zo legt Reijnhoudt uit, daarin zit ook nog een andere spanning, en die is wat ingewikkelder.

Meer dan museum

De collectie is prachtig en omvangrijk en de aanwezige historische kennis is groot. Maar het museumbudget is eenvoudigweg niet toereikend om die rijkdom ten volle te ontginnen, tot ieders nut. Reijnhoudt: “Met wat wij in huis hebben kunnen we op allerlei gebieden het onderwijsdebat in Nederland verrijken en verdiepen. En ik vind ook dat het debat dat nodig heeft. Maar voor een expositie met de inhoudelijke kwaliteit die wij nastreven kun je gerust anderhalf jaar uittrekken, al is het alleen al vanwege de externe fondsenwerving die we nodig hebben. Maar we hebben twee parttime tentoonstelling-makers. Ik zou dolgraag nog iemand aan willen stellen die zich op kleinere tentoonstellingen, debatten, workshops etc. richt met een hoog actualiteitsgehalte. Ik zou ook dolgraag nog een junior conservator naast onze senior-conservator hebben om onze relaties met universiteiten en andere partners te onderhouden en de vele vragen die we krijgen zelf ook beter te kunnen delen met ons publiek op allerlei manieren. Om die platformfunctie, die het museum kan hebben, veel sterker in te vullen. Dat we mensen kunnen verbinden: onderzoekers, lerarenopleiders, beleidsmakers, maar óók het ‘gewone’ museumpubliek. Het museum is toch een soort humuslaag in de onderwijsgeologie. Maar het nemen van die duidende rol – ook zelf initiërend, pro-actief – is nu eenvoudigweg nog niet haalbaar, terwijl we daarvoor wel de kennis én de collectie hebben. Dus wat gebeurt er nu? Nu schuiven hier journalisten en onderzoekers aan, soms wel een hele dag. We wijden hen in in onze archieven, we leveren onze kennis en kunde en dat is ook onze maatschappelijke functie. Dat doen we graag. Maar het kost veel tijd en aandacht, en het levert ons vaak niet veel meer op dan de vermelding als toeleverancier in een voetnoot. Soms is een beetje de vraag waar je publieke dienstbaarheid ophoudt en je zakelijk moet worden.”

Lastig randje

Het is wel een discussie waard, de gedachte dat wij ons in Nederland vaker rekenschap zouden kunnen geven van onze geschiedenis. En dat instellingen die daaraan bijdragen daartoe wat ruimer in hun mogelijkheden komen. Dat is niet zonder lastig randje, overigens, zegt hoofd collectie en conservator Jacques Dane, die nog even aanschuift bij het gesprek. “Niet zelden schuurt onze collectie met hoe wij – Nederlanders – onszelf graag zien. Kijk nu naar de manier waarop Nederlands Indië in beeld wordt gebracht. Het zijn prachtige beelden op de schoolplaten. Maar als we de handleidingen bij de platen of de aardrijkskundeboekjes erbij halen en je leest welke denkbeelden achter die mooie presentaties schuilgaan, dan ga je je wel een beetje schamen. Toch hebben we die denkbeelden in onszelf laten wortelen en we dragen de sporen ervan in onszelf mee. Het valt me altijd op dat in dit soort debatten de historie van het onderwijs zelden als bron wordt gebruikt. Heel soms lees je wel eens ergens dat iemand een schoolboekje aanhaalt. Toch zit in het onderwijs heel expliciet de spiegel van ons maatschappelijk denken. Vroeger maar ook vandaag, het mooie maar ook het verwerpelijke. In het erkennen daarvan is Nederland niet altijd even gemakkelijk, we vinden dat soms een lastige boodschap. Maar als museum zouden we dat graag zichtbaarder maken. We vinden dat een mooie opgave, een maatschappelijke plicht ook.”

Voor de eeuwigheid

Niets is voor de eeuwigheid, behalve de agenda van een museum. Reijnhoudt: “Mijn voorganger Tijs van Ruiten wees altijd op het belang van continuïteit van een museum, in de opbouw van de collectie, van kennis, van een team. Je kunt niet mee jojoën met vierjarige politieke beleidsperioden. Een museum moet in zekere zin een bestaansveiligheid hebben om echt iets op te kunnen bouwen. Veel van onze basiscondities zijn nu op orde. We hebben een fantastisch pand, een fijn team, een prachtige collectie en plannen genoeg. Plannen waarin we ook graag met andere organisaties samenwerken. Ik nodig hen uit om contact te zoeken met ons. De komende jaren zetten we echt in op samenwerking en meer slagkracht. Want met onderwijserfgoed moet je niet nonchalant omgaan.”

Nieuwsgierig geworden?

Ben je nieuwsgierig geworden naar het museum? Neem dan dit exemplaar van Van Twaalf tot Achttien mee en ontvang voor maximaal 4 personen 50% korting op de toegangsprijs van het museum!