Onderwijs is georganiseerde socialisatie, aldus Van Kemenade. ‘Dat betekent dat het onderwijs de leerlingen moet voorbereiden op bewuste deelname aan de samenleving, door ze kennis, inzicht en vaardigheden te geven en normen en waarden bij te brengen. Die georganiseerde socialisatie is voortdurend in beweging, simpelweg omdat de samenleving voortdurend in beweging is. De arbeidsmarkt is in beweging. De leerlingenpopulatie is in beweging. De technologie is in beweging. Die factoren zijn van invloed zijn op de inhoud en de effectiviteit van dat onderwijs. Het onderwijs zal zich continu met die dynamische factoren moeten verhouden en dus altijd in beweging moeten blijven. Vaste waarden in die dynamische context zijn de toegankelijkheid van het onderwijs en de reikwijdte van het vormingsaanbod. Die moet je steeds weer aanpassen aan de behoefte en de functie van het onderwijs.’

Leerlingen van de P.F. Overbeeke Middenschool te Utrecht tijdens een les maatschappij-oriëntatie, 1982.

Coherente visie

Van Kemenade stelt vast dat er in de aansturing van onderwijs door de jaren heen altijd golfbewegingen zijn geweest tussen distributief (de overheid verstrekt geld en laat het verder aan de scholen over) en constructief (de overheid verstrekt geld en bemoeit zich actief met de vormgeving van het onderwijs). ‘Ik ben altijd voorstander geweest van constructief onderwijsbeleid. Daarvoor is een coherente visie op onderwijs nodig. Die heb ik in de jaren zeventig gebracht in de Contourennota. Dat was een samenhangende visie op de totale problematiek van het onderwijs. Je moet die ook in zijn samenhang bekijken, want alle onderwijssoorten hebben met elkaar te maken. Die samenhangende visie op het onderwijs was destijds gebaseerd op een Kamerbreed verzoek. Er is veel discussie over geweest. Uiteindelijk kon de politiek het niet eens worden over enkele onderdelen. Sindsdien is er nooit meer een algemeen gedragen kijk op het onderwijs geweest. Wat je wel kunt stellen, is dat de kwaliteit van het Nederlands onderwijs altijd op een behoorlijk niveau is gebleven. Internationaal doen we het nog steeds goed. De toegankelijkheid van het onderwijs echter kent zijn beperkingen. Met name is er een probleem met mensen die van huis uit niet met het onderwijs vertrouwd zijn. Arbeiderskinderen, allochtonen. Laatst heeft de onderwijsinspectie ook vastgesteld dat het onderwijs eigenlijk geen gelijke kansen biedt. Daar is wel veel publiciteit over geweest, maar het heeft helaas niet geleid tot een verandering in het beleid. Ook de effectiviteit van het Nederlands onderwijs is voor verbetering vatbaar. Het is voortgekomen uit het jaarklassensysteem, met blokken leerlingen in een klas, die op hetzelfde moment hetzelfde onderwijs krijgen. Je moet veel meer rekening houden met de individuele mogelijkheden en de verschillen tussen leerlingen. Verder vind ik dat er best wat meer aandacht mag komen voor de reikwijdte van het vormingsaanbod. Er is een geweldige fixatie op rekenen en taal.

Terugkijkend op bijna zeventig jaar onderwijservaring (vanaf de eerste schooldag) ziet Van Kemenade eigenlijk weinig wat in al die jaren fundamenteel veranderd is.

Belangrijk natuurlijk, maar essentieel in de huidige samenleving is burgerschapsvorming. Kennis van de rechtsstaat. Functioneren in een samenleving die verschillend en verscheiden is. Daar is in het onderwijs te weinig aandacht voor, vind ik. Ook zou er meer aandacht moeten zijn voor musische vorming en techniek.’

Worstelen met onderwijsvernieuwing is van alle tijden. Op deze ongepubliceerde politieke prent van Eppo Doeve (1907-1981) loopt onderwijsminister Jo Cals, ondanks alle kritiek, als een onverschrokken dompteur met zijn Mammoetwet over het Haagse Binnenhof. De Mammoetwet dankt zijn naam aan  ARP-kamerlid A.B. Roosjen, die in 1955 bij de voorbereidingen zijn afkeer liet blijken met de woorden: ‘Laat die mammoet maar in het sprookjesleven bestaan. (©Eppo Doeve, 1962)

Verscheidenheid

Waar we, naast de kwaliteit van het Nederlands onderwijs, volgens Van Kemenade ook trots op kunnen zijn, is de verscheidenheid ervan. De mogelijkheid voor allerlei groepen in de samenleving om binnen de grenzen van de wet eigen onderwijsvormen te stichten. Dat kunnen denominaties zijn, maar ook onderwijskundige vormen, zoals Montessori, Jenaplan en Dalton. ‘Ik vind dat heel goed en we moeten die mogelijkheden vooral in stand houden. Er zijn nu eenmaal verschillende visies op de samenleving. In het onderwijs moet ruimte zijn voor die verschillende visies. Als je literatuur geeft, kun je leerlingen verschillende soorten boeken laten lezen. Zeker in het basisonderwijs is het zeer goed denkbaar en verstandig dat groepen mensen in de samenleving, met een eigen identiteit en visie op die samenleving, hun opvattingen terugzien in het onderwijs aan hun kinderen. Natuurlijk binnen de grenzen van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de deugdelijkheid en de bekostigingsvoorwaarden.’ Is er dan niet het gevaar dat deze groepen zich in hun eigen kring opsluiten? ‘Nee, daar ben ik niet bang voor. Het omgekeerde is bijvoorbeeld het geval geweest met de emancipatie van de katholieken. Die is ontstaan en gegroeid doordat ze hun eigen katholieke scholen konden stichten. Dat heeft geleid tot een actieve deelname van de Nederlandse katholieken aan de samenleving. Daarnaast geeft ‘eigen’ onderwijs de leden van die groepen ook een zeker gevoel van veiligheid.’

Kluiten leerlingen

Terugkijkend op bijna zeventig jaar onderwijservaring (vanaf de eerste schooldag) ziet Van Kemenade eigenlijk weinig wat in al die jaren fundamenteel veranderd is. 'Er wordt nog steeds veel gewerkt met het leerstofjaarklassensysteem. Een kluit leerlingen van dezelfde leeftijd krijgt op hetzelfde uur in dezelfde ruimte dezelfde les, terwijl die leerlingen allemaal verschillend zijn. Onderwijs is overdracht en dan moet je dus rekening houden met aan wie je gaat overdragen. Daar is gelukkig beweging in gekomen en dat is goed. Maar het kan nog veel beter en daar moeten ook de lerarenopleidingen meer aandacht aan besteden. Het is onzin wat de commissie Dijsselbloem destijds zei: het wat is voor de overheid en het hoe voor de leerkracht. Het ‘wat’ is óók van de school. Of je de watergeuzen terroristen noemt of bevrijders van de Nederlanden, hangt af van de visie van de school. Andersom is het ‘hoe’ óók van de overheid. Die moet bijvoorbeeld de lerarenopleidingen zo vormgeven dat de effectiviteit van het onderwijs gewaarborgd is en het lesgeven naar de maat van de mogelijkheden van de leerlingen mogelijk blijft. Vooral wat dat laatste betreft is er nog veel vooruitgang te boeken, bijvoorbeeld in het onderwijs aan achterstandskinderen. Ik stel vast dat zelfs mijn eigen partij te weinig oog heeft voor het probleem van sociale ongelijkheid in het onderwijs. Toch een centraal thema in de sociaal-democratie. Het politieke klimaat is van grote invloed op de ontwikkelingen in het onderwijs. Zo was er in de jaren zeventig ruimte voor de proef met de middenschool en de invoering van de moedermavo en het basisonderwijs. Tegenwoordig lijkt de politiek om electorale redenen beducht voor al te grote ingrepen. Conservatisme is heer en meester. Ook in de Partij van de Arbeid. Zo vind ik het onbegrijpelijk dat nog steeds wordt vastgehouden aan die selectie op twaalfjarige leeftijd, wanneer kinderen qua capaciteiten en interesses nog volop in ontwikkeling zijn. Je zou zoveel meer recht kunnen doen aan de mogelijkheden van die kinderen als je dat keuzemoment een paar jaar uitstelt.’

https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/7/7a/Josephus_Antonius_van_Kemenade_2009.jpg

Mr. Jos van Kemenade, door Arenda Oomen Fotografie

Dr. Jos van Kemenade was twee keer minister van Onderwijs en Wetenschappen. De eerste keer van 1973 tot 1977 in het kabinet-Den Uyl. Daarna van 1981 tot 1982 in het kabinet-Van Agt II. Er zijn in de parlementaire geschiedenis weinig bewindslieden geweest over wie de meningen zó verdeeld waren. In 1975 presenteerde hij samen met zijn staatssecretarissen Veerman en Klein de Contourennota, waarin onder meer de invoering van een basis- en middenschool werd voorgesteld. De nota was bedoeld als discussiestuk. Het idee van de middenschool stuitte echter op veel verzet. Een veelomvattend plan mislukte door de weerstand tegen één onderdeel. Wél gerealiseerd werden andere voorstellen van Van Kemenade, zoals de samenvoeging van de kleuterschool en de lagere school tot de basisschool, de extra faciliteiten voor anderstaligen, de verlaging van de gemiddelde groepsgrootte en het volwassenenonderwijs. Na zijn periode als onderwijsminister en zijn vierjarige voorzitterschap van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam was Van Kemenade lange tijd actief in allerlei bestuurlijke functies (onder meer burgemeester van Eindhoven en Commissaris van de Koningin in Noord-Holland). Daarnaast fungeerde hij bijna altijd als part-time hoogleraar onderwijskunde aan verschillende universiteiten. Zijn laatste functie in het onderwijs was leraar sociale wetenschappen aan de (ook al door hem opgerichte) Open Universiteit.