‘Amsterdam gaat voor veel meer elektrische deelauto’s’. Dat stond boven een artikel in de Amsterdam-bijlage van NRC Handelsblad van 19 en 20 januari 2019. Voor huidige sprekers van het Nederlands is die krantenkop volstrekt begrijpelijk, maar niet voor Nederlanders van pakweg vijftig jaar geleden. ‘Deelauto’s’, wat zijn dat? En dan ook nog elektrisch – auto’s rijden toch op benzine? Maar ook een constructie als ‘voor iets gaan’ in de betekenis van ‘ergens naar streven’ is relatief nieuw en zeker niet bekend rond 1970. Dat is trouwens met meer van dat soort uitdrukkingen het geval. Neem zo’n uitdrukking als ‘ergens klaar mee zijn’ in de betekenis van ‘ergens genoeg van hebben’, bijvoorbeeld in ‘Ik ben helemaal klaar met dat vervelende gedrag van jou.’ Ook rond 1970 niet bekend. Als je toen ergens klaar mee was, had je iets afgerond.

Deze voorbeelden laten al zien dat taal voortdurend verandert. Constructies komen en gaan, nieuwe woorden verschijnen voor nieuwe dingen (zoals deelauto’s) en soms komen er zomaar nieuwe woorden op omdat mensen hetzelfde op een andere manier willen zeggen, maar daarover straks meer.

Er zijn nogal wat mensen die vinden dat het Nederlands verloedert als steeds meer taalgebruikers iets zeggen als ‘Zij doet het beter als haar zus’. ‘Ho, ho’, waarschuwen ze, ‘het moet zijn “Zij doet het beter dan haar zus.”’ Ondertussen merken ze niet dat ze zelf zeggen: ‘Het programma wat we gisteren hebben gezien, viel een beetje tegen.’ Volgens de regels van het standaard-Nederlands zou het moeten zijn ‘het programma dat…’ Die verandering gaat als het ware sluipenderwijs. Het gebeurt zonder dat mensen het zich realiseren.

Als je verder teruggaat in de geschiedenis van het Nederlands, zie je pas goed hoe anders de taal is geworden. Dit zijn de beginregels van het lange Middeleeuwse gedicht Karel ende Elegast: ‘Fraeye historie ende al waer/ mach ic u tellen hoort naer/ Het was op enen avontstont/ Dat Karel slapen begonde.’ Los van de voor ons bijzondere spelling (zoals in ‘fraeye’) vallen er ook andere dingen op. Neem bijvoorbeeld de tweede regel ‘mach ik u tellen hoort naer’. In plaats van ‘tellen’ zouden wij ‘vertellen’ gebruiken en we zouden iets zeggen als ‘luister ernaar’ en niet ‘hoort naer’. Naamvallen zoals in deze tekst (‘op enen avontstont’) kent het Nederlands alleen nog maar in zogenaamde versteende vormen, zoals ‘op den duur’ en ‘te allen tijde’.

Dus: taalverandering is van alle tijden, ook van nu, en is over het algemeen niet te stuiten. ‘Beter als…’ hoor je steeds vaker en zal op termijn mogelijk ‘beter dan…’ volledig verdringen. Nog een voorbeeld: het zogeheten wederkerend voornaamwoord is op zijn retour. Dit klinkt ingewikkeld, maar het is simpel. Het gaat vaak om het woordje zich in woorden als ‘zich ontwikkelen’. Dan zegt de weerman of weervrouw van dienst op de televisie: ‘Boven de Atlantische Oceaan ontwikkelt een nieuw hogedrukgebied’. Volgens de regels van het standaard-Nederlands zou hij of zij moeten zeggen ‘ontwikkelt zich een hogedrukgebied’.

Een interessante nieuwe vorm van taalverandering is die van de straattaal, de jongerentaal die zich vooral sinds de jaren negentig van de vorige eeuw enorm heeft verbreid. Jongerentaal bestond al langer, maar die heeft veel invloed ondergaan van buitenlandse talen, vooral van het Surinaams, en via de hiphopcultuur van het Amerikaanse Engels. Straattaal wordt vooral gesproken in de grote steden in het westen van Nederland, maar ook andere jongeren begrijpen het meestal, vooral ook door de verspreiding via internet. ‘Fa waka?’ zegt de een, ‘Flex,’ is de reactie. Vooral om aan te geven dat iets (heel) goed is, is een heel scala van woorden beschikbaar: flex, lauw, dope, boeng, master, chill, cool, vet, ziek, da bomb, enz. Hieraan valt ook te zien dat bestaande Nederlandse woorden met een negatieve betekenis in straattaal ook een positieve lading kunnen krijgen, zoals ‘ziek’. Straattaal als onderdeel van het veelvormige en altijd weer veranderende Nederlands is gewoon zieke shit.