In 2019 zullen twee boeken van El Hadioui verschijnen, een daarvan is: ‘Gelijke kansen in diverse klassen’. Het boek is de oogst van jaren onderzoekswerk, waarin El Hadioui samen met scholen aanknopingspunten zocht om optimale leerklimaten te vestigen. Transformatieve scholen, noemde hij ze uiteindelijk, de scholen die via zijn aanpak ‘transformaties’ tot stand brachten.

Self efficacy

In de wetenschap zijn we het vaak niet met elkaar eens, maar over het belang van self efficacy heerst grote consensus. Self efficacy is de innerlijke overtuiging van iemand dat hij of zij de klus geklaard krijgt, en dat heeft een sterk positieve invloed op iemands vermogen tot leren en ontwikkelen. Het idee van ‘Yes, I can’. Breed onderzoek toont aan dat de self efficacy van leerlingen het sterkst stijgt in lesomgevingen waarin gedoceerd wordt door leraren die zelf ook een hoge self efficacy vertonen: ze hebben het stevige gevoel dat zij in staat zijn hun leerlingen een volgende stap te laten maken. Leerlingen hebben dus baat bij een zelfverzekerde leraar, en niet alleen vanwege diens didactische kwaliteiten. Er is ook een emotieve kant: leerlingen voelen zich prettiger en veiliger. En: het zijn namelijk vooral leerlingen uit milieus met een laag sociaaleconomische status die maximaal profiteren van een gunstig, ondersteunend leerklimaat. Er is voor hen natuurlijk ook heel wat te winnen. Andersom gaat het ook op: op scholen met een lage self efficacy blijven die verschillen in stand, of worden zelfs groter.

Hoe ontwikkelt die self efficacy van leraren zich dan? Die ontwikkelt zich het sterkst binnen schoolculturen, die zelf gekenmerkt worden door een hoge collectieve efficacy. Iliass El Hadioui: ‘Toen de Onderwijsinspectie in 2017 vaststelde dat er grote verschillen waren tussen scholen (met dezelfde typen leerlingen in huis) als het gaat om leeropbrengsten, was dat geen verrassing. Sinds 2011 onderzoeken wij schoolculturen en stellen we niet alleen grote verschillen tussen scholen vast, maar ook op scholen zelf. Het ene team bereikt veel meer dan het andere team. Hoe kan dat? Dat heeft te maken met de mate van professionele efficacy en dus met het vermogen van het team om van individuele kwaliteiten ook teamkwaliteiten te maken en omgekeerd.’

Cultuurverandering

Een belangrijke vraag is dus: wanneer en op welke manier gaan die individuele kwaliteiten over in kwaliteiten van het team? Hoe gebeurt dat? De aanpak van El Hadioui en zijn team is een aanpak die in Nederland niet heel gangbaar is (maar wel in de VS of in Scandinavië): ‘action based research’. Dat betekent dat níet de staande schoolpraktijk voorwerp van onderzoek is, maar datgene wat er gebeurt, als je die praktijk ‘verstoort’. El Hadioui: ‘We starten samen met scholen een intensief professionaliseringsprogramma. Daarmee focussen we op de routines van leraren en teams, op professionele routines in doen en op de mindset. Wat er dan gebeurt op scholen – bij leraren, in teams, in het management - dat documenteren we geanonimiseerd maar wel uitgebreid. We verzamelen kwantitatieve data door stelselmatig vragenlijsten af te nemen. Maar we verzamelen vooral ook kwalitatieve data, door middel van observaties en gesprekken met alle betrokken. Je snapt dat dit trajecten zijn van meerdere jaren.’

Alleen kwalitatief onderzoek kan dat overgeslagen stuk van mentale modellen en sociale dynamieken in beeld brengen.

Het team van El Hadioui werkt vanuit het idee van de Canadese socioloog Erving Goffman die naar organisaties kijkt vanuit een dramaturgische lens en een theater ziet met een podium, coulissen en kleedkamers. El Hadioui heeft deze lens toegepast op schoolse organisaties. Op het podium acteert de individuele leraar, voor iedereen zichtbaar. In de kleedkamer is de leraar alleen of met anderen in een informele status, met hun overtuigingen en waardensystemen. El Hadioui: ‘Maar de meest interessante plek lijken de coulissen te zijn: de teamoverleggen en alle andere momenten dat leraren als professionals bijeenkomen. De wereld waar het niet alleen gaat over individuele overtuigingen of skills van de leraar, maar waar een sociologische dynamiek heerst. We focussen op die ‘black box’: de zone van acteren van de schoolleider in de school en de docent in de klas. Het is een terrein dat in onderzoek vaak lastig gevonden wordt. Liever gaan we in de wetenschap aan het einde van leerprocessen zitten en meten we heel fijnmazig en meestal sterk cognitief. Dan kun je wat over leerlingen en opbrengsten zeggen. Of we investeren aan de voorkant in grote burgerschapsprogramma’s, waarvan we de opbrengst aan het einde van de dag maar moeilijk kunnen meten. Maar wat daar tussen zit slaan we vaak over. Alleen kwalitatief onderzoek kan dat overgeslagen stuk van mentale modellen en sociale dynamieken in beeld brengen. Als je dan deze uitkomsten koppelt aan kwantitatieve data dan geeft dat een enorm rijk beeld. Daarbij', voegt El Hadioui toe, 'gedraagt een schoolleider of leraar die een co-creatie aangaat met de onderzoekers zich anders. Die voelt al snel eigenaarschap en gaat zich natuurlijk ook dieper ontwikkelen. Én op de school komt een beweging op gang, waarbij allerlei kennis en inzichten die al op scholen aanwezig zijn boven komen drijven. Dingen die men tot dan toe nog niet aandurfde, of waarvoor nog geen vocabulaire was, geen context. Als je echter de juiste coulissen creëert, komt dat tot ontsluiting en gaat het behoren tot het collectieve. Transformatie gaat uiteindelijk over het normaliseren van het alternatief op de status quo. Mensen willen vaak terecht niet veranderd worden maar willen wel eigenaar zijn van de verandering zelf.’

Diversiteit

Het Transformatieve School programma heeft geen ideologische grondslag of politieke missie. Het programma wil niets anders dan het versterken van de educatieve kracht van scholen en hen helpen de transformatie te maken naar de veranderde buitenschoolse realiteit. Dat betekent dat zowel katholieke scholen met een hoofddoekverbod als islamitische scholen met een hoofddoekverplichting onderdeel uitmaken van de zogenaamde sociale labs van de Transformatieve School in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Tilburg. Deze sociale labs zijn consortia waarin de lokale gemeente, de Gelijke Kansen Alliantie (ocw), lerarenopleidingen, de scholen en de wetenschap participeren.

Wat is dan het verband tussen deze aanpak en (super)diversiteit? Heeft dit programma betekenis in het kader van gelijke kansen? Zeker. Daarvoor moeten we een uitstapje maken naar het grote onderwerp van integratie, inclusie, segregatie en alles wat daarmee gemoeid is.

Als socioloog kijkt El Hadioui met zorg naar een aantal maatschappelijke ontwikkelingen. Enclave-vorming, elitaire bolwerken, gebrek aan ontmoeting, en polarisatie. Uitgesproken negatief is hij over de ‘interactie-effecten’: de stapeling (en inwerking op elkaar) van negatieve maatschappelijke kenmerken bij groepen mensen, zoals hoge werkeloosheid, lage sociale status, slechte buurten, laag effectieve scholen… En - het is geen nieuws meer - de vlucht naar witte scholen, op de eerste plaats door hoogopgeleide witte ouders maar ook door Marokkaanse of Turkse ouders, ‘die witte kinderen willen’. Het is een ontwikkeling die te boek staat als onwenselijk, maar grip erop krijgen lukt ons niet. Want gaan we aan vluchtende ouders vragen om uit nobele overwegingen kijkend naar ontwikkelingen op macro-sociologisch niveau hun leerlingen op de gemengde school te houden? El Hadioui gelooft hier niet in.

Hij gelooft wel in een andere ontwikkeling, die in Rotterdam voorzichtig zichtbaar wordt, en die hem wel hoopvol stemt. ‘Iedere transitie heeft een ‘tipping point’. Een samenleving wordt eerst superdivers, maar dat verandert aanvankelijk niets in de bestaande verhoudingen: de autochtone gemeenschap blijft leidend, de hogere (midden)klasse blijft behoorlijk monocultureel. In de onderwijscontext betekent dat dat ouders – wit of niet wit - de witte school nog altijd te verkiezen vinden. Maar de ontwikkelingen staan niet stil en een cultureel en etnisch gemengde middenklasse begint zich te vormen, een elite zelfs. En dat is wat zich in Rotterdam lijkt af te tekenen. Deze ouders kiezen samen met autochtone ouders niet meer standaard voor een ‘witte’ school maar geven de voorkeur voor gemengde scholen. Zij zien de noodzaak van het laten opgroeien van hun kinderen in de realiteit van hun leefomgeving. In dit geval in Rotterdam zegt men: als we toch de nieuwe leiders van Rotterdam opleiden, dan moeten ze midden in de samenleving staan. ‘Witte’ en ‘zwarte’ – vaak hindoestaanse, islamitische – scholen blijven nog wel bestaan maar worden minderheidscategorieën’. Wat gebeurt hier, volgens El Hadioui? ‘Er ontstaan scholen die superdivers zijn, in die zin dat ze etnisch-cultureel en sociaaleconomisch heterogener worden: er is een mix van (bi-culturele) hoogopgeleide ouders, middle class en laagopgeleiden.’ De superdiverse school is niet meer de school met stapelingsproblemen, het is een ‘gewone’ school geworden. In de 6 vwo klas zitten kinderen van allerlei komaf. Dat heeft een enorme impact op je beeldvorming. We spreken hier over een herijking van je beeld van de elite, het begrip wordt als het ware opnieuw geladen. Zodra een samenleving op dit tipping point geraakt, dan gebeurt er van alles. Middengroepen die de stad uit waren getrokken keren terug, er worden dure koophuizen gebouwd op plekken die daar vroeger nooit voor in aanmerking zouden komen… en scholen heroriënteren zich.

En waarom deze omweg in het verhaal? Wat hebben transformatieve scholen en het werken aan efficacy hiermee te maken? El Hadioui: ‘De sterkste succesfactor in dit verhaal is als transformatie samengaat met kwaliteitsbehoud. Scholen die blijven staan voor hun opbrengsten, hoge verwachtingen hebben van kinderen maar wel nadenken over hoe zij in de superdiverse samenleving (willen) staan. Onder die voorwaarde verloopt de transformatie naar diversiteit rustiger en veiliger voor iedereen.’ Het werken aan een nieuwe vruchtbare schoolcultuur waar men gelooft in wat men doet en waar een hoge mate van self efficacy en team efficacy wordt aangetroffen, zijn sterke scholen, opgewassen tegen de sociologische uitdagingen van dit moment.

Iliass El Hadioui geeft zelf natuurlijk ook les. Zijn werkplek, de universiteit van Rotterdam en de VU in Amsterdam, de universiteiten in Nederland met de grootste diversiteit, is bijna een ‘social lab’ op zich. ‘Ik heb collega’s die aangeven liever colleges te geven aan gemengde groepen. Zij vinden het rijker, het probleemoplossend vermogen van de groep is groter, er zijn meer inzichten, meer perspectieven. Ze zeggen: die groepjes waar alleen autochtone meiden in zitten zijn zo eendimensionaal.’ El Hadioui glimlacht even, maar dan weer ernstig: ‘Dit speelt zich natuurlijk wel af aan de bovenkant van de schoolladder, in de educatieve ‘champions league’. Daar durft men zich uit te spreken, daar wordt diversiteit een toegevoegde waarde. Rotterdam is een erg economische en mondiaal gerichte universiteit, studenten doen Engelstalige opleidingen die internationaal goed staan aangeschreven, waarna zij geld gaan verdienen in de multinationals van de wereld. Dit is het academisch onderwijs, niet het vmbo. Daar, op het vmbo, zit de sociale pijn, van autochtone en bi-culturele Rotterdamse jongeren die soms het gevoel te hebben niet vooruit te komen in een omgeving die snel verandert op sociaal, cultureel en economisch vlak.’