Een onderwijsinspecteur maakt soms ook in zijn vrije tijd opmerkelijke dingen mee. Zo raakte ik op een zonnige zaterdagochtend zomaar, onvoorbereid, in gesprek met Ton van Haperen, de vermaarde columnist van Het Onderwijsblad, u kent hem wel. Dat kwam zo: iedere zaterdag maak ik met een paar boekenliefhebbers, lezers en klanten van een Groningse boekwinkel een programma over boeken. Nu moet u zich daar niet te veel bij voorstellen, het gaat om een opname van een minuut of twaalf, dertien, waarin we pas verschenen boeken signaleren en aanbevelen. Dat doen we met een kwinkslag hier en een opbeurend woord daar, om met heer Bommel te spreken. Onze opname zet de boekhandel op internet.

Nu zou op 6 oktober de noordelijke presentatie van het boek van Van Haperen plaatsvinden, geleid door prof. dr. K. van Veen, hoogleraar onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Omdat Van Haperen al vroeg arriveerde, leidde de organiserende boekhandelaar hem naar onze Boekentafel, waar wij met de opname van ons programmaatje bezig waren. Van Haperen ging zitten. Wat nu te doen? In een flits ging het door me heen: laten we van deze nood een deugd maken en Van Haperen interviewen over zijn nieuwe boek, Het bezwaar van de leraar. Zo gezegd zo gedaan. De opname liep gewoon door en we raakten in gesprek over een aantal thema’s uit zijn boek.

Wie bekend is met het werk van Van Haperen weet dat hij doorgaans geen blad voor de mond neemt. Als hij midden in een rustig betoog een gelegenheid ziet om in een bijzin een klap uit te delen, dan zal hij die kans grijpen. Hij schuwt ook de hyperbolische vergelijking niet, zeggen dat hij soms overdrijft is een eufemisme. Ik vind het wel aardig dat er zo’n luis in de pels is, een die kritiek op onderwijs en onderwijsbeleid scherp en soms ook meeslepend verwoordt.

Nu vraagt u zich vermoedelijk af waar dat interview met Van Haperen eigenlijk over ging, welke vragen ik hem gesteld heb en wat hij antwoordde. Omdat ik naar de presentatie van het boek zou gaan, had ik het werk gelezen en dat kwam goed uit. Een van de thema’s die we bespraken was uiteraard het vak van leraar. Veel mensen vinden het wel leuk om met kinderen om te gaan, aldus Van Haperen, maar als ze nooit gestudeerd hebben, niet verbaasd zijn geweest over wat ze geleerd hebben, dan kunnen ze nooit enthousiast lesgeven. Voordat je les kunt geven moet er een heel stevige bodem van vakkennis en didactiek gelegd zijn: 'Leerlingen moeten les krijgen van iemand die ertoe doet, zodat leerlingen denken, wauw, daar kijk ik tegenop, die kan iets!'.

Een ander thema dat we bij de kop hadden was het centraal eindexamen. Daar wordt de laatste tijd veel over gesproken, ook wel over geklaagd. Veel leraren en scholen vinden dat door het gewicht van het examen onderwijsontwikkeling wordt gefnuikt en mooie initiatieven niet verder komen dan de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ton van Haperen heeft daar een wat andere kijk op: 'Ik geef economie. Mijn leerlingen voorbereiden voor het centraal examen, daar heb ik een maand of twee, drie voor nodig. Meer niet. Je moet alleen de vrijheid en tijd die je voordien echt genoeg hebt, wel weten te benutten. Klagen over het centraal examen? Niet doen, het is een verworvenheid, het is een feest!'

Die laatste woorden klonken als een klaroenstoot. Ik ben benieuwd of u het ermee eens bent. Toen we klaar waren signeerde Van Haperen zijn boek voor mij: 'Voor de vrienden van de inspectie.'