Alexia Dirksen is van oorsprong docent economie en Nederlands, maar nu conrector vwo. Els Wolters is docent wiskunde. Zij werken beiden op het Van Maerlantlyceum en zijn samen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van formatief werken in de school.

Zo’n traject komt niet uit de lucht vallen. De school stond op het punt een nieuwe beleidsperiode in te gaan, waarbij ook opnieuw speerpunten voor beleid werden geformuleerd. En de zorg van leerlingen en hun ouders nam men natuurlijk serieus. Dirksen: “Onze toetscultuur was traditioneel. Veel toetsen. Cijfers uitdelen en weer verder gaan. Maar er heerste daarover toenemende ontevredenheid. Volle toetsperiodes zorgen voor stress bij leerlingen. Dat is geen situatie die je wilt laten voortbestaan. We hebben ons toetsbeleid daarom opgenomen als onderdeel van het bredere strategische thema: de leercultuur op school. Daarin zijn zaken als samenwerken en intervisie, de rol van feedback, en persoonlijk leiderschap trefwoorden. Voor ons stond in ieder geval vast dat we minder summatief wilden gaan toetsen. Maar hoe geef je leerlingen wel zicht op hoe ze ervoor staan? Op die manier kwam formatief handelen in beeld.”

Alexia Dirksen

Het voornemen van de school was om de elementen van formatief handelen op allerlei manieren terug te laten komen in hun handelen. Het betrof dus niet alleen de manier van toetsen. Het gaat meer over hoe je met elkaar in gesprek raakt over leren. Dus ook de startgesprekken aan het begin van het jaar en de tussentijdse voortgangsgesprekken zouden het karakter moeten hebben van interactie over leerdoelen en ontwikkeling. Het is een andere manier van denken en kijken, aldus Dirksen en Wolters.

Drie toetsen

De eerste klap is een daalder waard, moet men op het Van Maerlantlyceum hebben gedacht. Aan docenten werd gevraagd om hun toetsfrequentie terug te brengen tot zo’n drie toetsen per schooljaar in de bovenbouw, en tot zes toetsen in de onderbouw. Wolters: “Drie toetsen, dat betekent dat leerlingen zo’n 12 weken zonder cijfers aan het werk zijn. Het idee was dat men in die periode formatief handelen inzet om samen met de leerling zijn ontwikkeling te volgen.”

Veranderen is niet zo erg, maar je moet er wel wat voor terugkrijgen.

Zo’n mededeling vanuit de school is nogal wat. De tijd die volgde bestond uit verder uitleggen en ondersteunen. Maar ook onderhandelen, want natuurlijk was hierover vanuit de secties wel wat op te merken. Zoals de secties moderne vreemde talen (mvt), die vanwege het grote aantal vaardigheden echt niet met drie toetsen rond konden komen. Of de vakken waarin praktijktoetsen niet gemist konden worden. Daarover werd gesproken, naar oplossingen gezocht, maar wel met het oog op de bal. Dirksen: “Er waren en zijn nog altijd docenten die het moeilijk vinden om zich naar dit beleid te voegen. We nemen alle docenten serieus. We luisteren naar hen, denken mee maar leggen ook steeds uit waar het nu eigenlijk om gaat. Het is ook een mindset.”

Wolters had zich enige tijd daarvoor verder geschoold op het gebied van formatief werken via de post-hbo opleiding ‘Expert formatief leren en werken’. Het maakte dat zij zich thuis voelde in haar rol als ‘trekker’ en ook steviger naarmate de tijd vorderde. Die rol bestond – en bestaat – vooral uit het samen werken met collega’s, organiseren van ondersteunende workshops, het in huis halen van experts.

Els Wolters

Het werkt

Veranderen is niet zo erg, maar je moet er wel wat voor terugkrijgen. Voor Wolters is een belangrijke opbrengst dat leerlingen veel meer betrokken zijn bij hun eigen ontwikkeling. Als docent houdt ze de voortgang in de gaten, maar dat doen leerlingen zelf ook. “Ik let goed op of ik leerlingen niet ‘kwijtraak’ en spoor ze dan bijvoorbeeld aan om in onze Van Maerlanturen nog even langs te komen. Maar ze komen daar nu ook zelf mee. Mevrouw, ik doe het toch steeds fout, kunnen we daar nog een keer naar kijken? Dat is natuurlijk iets wat je graag ziet. Die actieve houding is ook aanleiding voor mentoren om zich meer bezig te houden met het leren leren van leerlingen. Om de eenvoudige redenen dat daarop meer beroep wordt gedaan.”

Verder biedt Wolters de leerstof veel meer in kleine onderdelen aan. Dat is een gevolg van nauwkeuriger vinger aan de pols houden. Wolters: “Ik werd me ervan bewust dat in die grote porties lesstof zoveel zit waarbij de leerling van het spoor kan raken, ik ben gaan werken met kleinere doelen en eenheden. Vandaaruit kijk ik of de leerstof is geland, of er begrip ontstaat. Of dat ik de les moet aanpassen en hoe. Ik werk veel sterker vanuit voorkennis bij leerlingen en er is veel meer interactie.”

Vooral die actief lerende houding van leerlingen is voor veel collega’s een drijfveer om deze ontwikkeling door te zetten. Wolters: “Men wordt in toenemende mate welwillend, leergierig, we willen het onder knie krijgen. Steeds meer collega’s gaan de waarde van deze aanpak inzien, voor hun leerlingen en voor zichzelf. Verandering wordt langzaam verbetering in de zin van: het eigen repertoire wordt uitgebreid, de organisatie van de les net wat anders ingericht. Het werken wordt effectiever ervaren. Er ontstaat ook variatie in eigen aanpakken. Niet iedereen gebruik meer alleen Kahoot of Socrative. We kunnen uit steeds meer vaatjes tappen.”

Voortgang

De school besteedt uiteraard veel aandacht aan de voortgang van het proces. Met intervisie, met concrete casussen die samen worden besproken. Daaruit blijkt elke keer waar men als sectie staat. Formatief handelen is een vast agendapunt geworden. Wolters: “Bij de start van dit traject heb ik als een soort 0-meting de manier van werken in kaart gebracht, met vragen als: kennen onze leerlingen de succescriteria bij dit vak? Hoe wordt feedback gegeven? Op basis van die startpositie kijken we naar onze voortgang. Het idee is dat we ook in de verschillende leerlinggesprekken het formatieve element nog consequenter laten terugkomen. Daarom is het belangrijk dat we ook aandacht besteden aan de ouders. Ouders denken veelal nog vanuit de oude situatie, vanuit een oud systeem. Ze moeten begrijpen waarmee we bezig zijn en waarom. Bijvoorbeeld door uit te leggen dat er minder cijfers zijn. Maar dat ‘een diepe voldoende moeten ophalen’ eigenlijk ook verleden tijd is. Een leerling weet waar hij staat voordat hij een toets gaat doen.”

Vanuit de opleiding die Els Wolters heeft gevolgd, werd gestuurd op het schrijven van een handboek met input van alle secties. Een bloemlezing van goodpractises, waarin men ook komt tot een gemeenschappelijke taal.

Echte innovatie?

Dirksen en Wolters kijken met voldoening naar de ontwikkelingen op hun school. Het is het soort traject dat je niet in een schooljaar afrondt. Het is eigenlijk nooit ‘af’. Dirksen: “Neem dus tijd, maar stel ook niet uit omdat je nog niet alles tot in de puntjes hebt uitgedacht. Met formatief handelen kan iedereen morgen beginnen. Op piepkleine schaal, door iets kleins anders te gaan doen.”

Het raakt aan de vraag of formatief handelen nu bezien moet worden als echte onderwijsinnovatie. Wolters vindt van niet: “Nee, je bent eerder bezig om dat wat je weet van didactiek en pedagogiek anders in te zetten. Ik zie het eigenlijk vooral als een vorm van beter lesgeven. Dat zit ‘m niet in de quizjes en tools, maar de informatie die je terugkrijgt en de manier waarop je die informatie weer gebruikt. Je neemt nu de tijd om er iets mee te doen, de leerling erbij te betrekken zodat ook zijn inzicht groeit.”

Dirksen is het daarmee eens en voegt toe: “We hebben laatst weer de zaken op een rij gezet, waar we dit schooljaar actie op willen ondernemen. Aan collega’s vragen we dan wie wat interessant vindt om op te pakken. Bij die zaken staat bijvoorbeeld het geven van voorlichting aan ouders omtrent formatief evalueren. Maar natuurlijk ook het doorontwikkelen van de kwaliteit van ‘de summatieve toets’. Ook die verdient nog onze aandacht en: ook van een cijfer kun je nog altijd iets leren.”