Volwassen zijn, volwassen worden

Een eerste woord dat bij Jasmijn opkomt is het woord ‘adolescentie’. Als je adolescentie bereikt dan ben je wel volwassen, stelt ze. We zoeken naar meer geassocieerde begrippen. ‘Praktisch gezien’, zegt Janne, ‘is volwassen worden gewoon ouder worden, dingen meemaken en daarvan leren.’ Volwassen zijn is volgens de drie leerlingen zelfstandig keuzes kunnen maken, waarbij je steeds minder vaak je ouders nodig hebt. En ook: goede keuzes kunnen maken en verantwoordelijkheid nemen voor die keuzes. Bo vindt verder dat volwassen zijn betekent: dat je kunt reflecteren op jezelf en op anderen. ‘Ja,’ zegt Jasmijn, ‘Dat je serieus kunt nadenken over zaken en daar ook iets mee doet.’ Janne: ‘En dat je niet meer alleen op jezelf gericht bent, maar rekening houdt met anderen.’ We zijn het eens dat leeftijd daarin maar een weinigzeggend gemiddelde is. Sommige kinderen worden sneller volwassen, gedwongen door de omstandigheden of gewoon, door wie ze zijn. En typisch onvolwassen gedrag als pesten en klieren gebeurt ook nog op de werkvloer. ‘Dat soort mensen noem ik dan niet volwassen’, zegt Janne gedecideerd.

Waar staan ze zelf, in de ontwikkeling naar volwassenheid? Ze vinden zichzelf goed op weg, misschien zelfs wat verder dan sommigen van hun klasgenoten, die echt nog brugklasgedrag kunnen vertonen. (‘Beetje gek om te zeggen van jezelf,’ giechelen ze.) Jasmijn moet even nadenken maar komt tot de conclusie dat voor haar een belangrijk aspect is dat ze verantwoordelijkheid kan nemen. ‘Mensen kunnen mij vertrouwen, op me bouwen. En ik kan ook mijn eigen gedrag goed van een afstandje bekijken.’ Dat doet Bo ook, soms ’s avonds in bed. Dan neemt ze de dag door en de manier waarop ze de dingen gedaan heeft. Ze vindt zichzelf niet echt ‘verder’, maar ze heeft wel het idee dat ze de laatste twee jaar erg is gegroeid. ‘Het idee dat ik een eigen kamer heb, waar ik dan zit te studeren… ja, ik kan mezelf wel als zelfstandig voorstellen. Maar ik vind het wel fijn dat ik mijn ouders heb om mee te kijken bij belangrijke keuzes.’

Hoe ze zich ontwikkelen, daarop zijn meerdere factoren van invloed. De ouders bijvoorbeeld. Janne: ‘Mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader heeft een ander beeld van hoe ik zou moeten zijn dan mijn moeder. Als je daar zo tussenin zit, dan moet je wel zelf gaan nadenken: wie ben ik nu eigenlijk echt en wat wil ik?’ Jasmijn: ‘Mijn opa en oma zijn belangrijk voor me. Zij zeggen – sneller dan mijn ouders – dat ik dingen goed doe. Of juist niet. Ik denk daarover na en laat me daardoor beïnvloeden.’ Voor Bo zijn het vooral de mensen met wie ze omgaat. ‘Daar pas je je toch naar aan, bewust of onbewust en dat vormt dan wel voor een deel je identiteit.’

Mensen kunnen je helpen volwassen te worden, maar ze kunnen je niet volwassen maken

De invloed van de school

Ondanks de dominante aanwezigheid van de school in hun dagelijkse leven, wordt deze niet ervaren als sterke ‘influencer’. Dat zijn toch vooral vrienden en klasgenoten. Janne: ‘Docenten zie je maar een paar keer per week, en dan leggen ze je uit hoe je een som moet berekenen.’ En de afdelingsleider of de zorgcoördinator… nee, daar hebben ze niet zoveel mee op. Janne heeft er wel een paar gesproken, toen ze in een moeilijke fase zat. Ze hadden gevraagd: wat heb je dan nodig? ‘Maar ik vind dat zo’n moeilijke vraag. Ik weet dat niet. Het is meer, kijk, ik ging een tijdje niet naar school. Maar pas na twee maanden werden we gebeld… waar ik was. Dat snap ik niet. Ik vind dat een school leerlingen moet helpen, bijvoorbeeld door mee te denken of gewoon door dingen te regelen.’ In Janne’s geval heeft de school wel invloed gehad, vindt ze, maar vooral door er níet te zijn. ‘Het heeft me sneller volwassen gemaakt.’

Bo vindt dat de school vooral invloed heeft door de vakken die gegeven worden: maatschappijleer, aardrijkskunde, geschiedenis, ethiek. ‘Dat verbreedt je blik op de wereld, dat beïnvloedt mijn kijk op de wereld.’ Jasmijn vindt wel dat docenten een soort rolmodel moeten zijn en daarmee heeft ze dan direct een ‘dingetje’. ‘Sommige docenten zien er echt onverzorgd uit. Ik kan iemand niet serieus nemen in een spijkerbroek met gaten en een slobbertrui. Docenten die zich formeler kleden hebben meer gezag.’ Die kleding maakt Janne niet zoveel uit, zolang ze maar verstandige taal uitslaan. Bo denkt dat als docenten zich meer zouden kleden zoals ze zelf ook echt zijn, dat je ze ook meer zou kunnen zien als ‘mens’.

De docent als mens

De docent als mens. Is dat dan geen vanzelfsprekendheid? Niet voor de leerlingen die ik spreek. Ze begrijpen elkaar woordeloos als ze proberen uit te leggen hoe docenten een soort docent-rol spelen. Waardoor het bijvoorbeeld ineens heel ongemakkelijk kan voelen als je een docent, die je drie keer per week ziet, in de supermarkt tegenkomt. Of waardoor het ook eigenlijk heel vreemd is dat diezelfde docent, die je drie keer per week ziet, je in de gang op school gewoon voorbij loopt alsof hij je niet kent. Een docente die altijd haar keel een paar keer schraapt bij het langslopen als leerlingen op de vensterbank zitten… dat vinden de leerlingen vreemd gedrag.

Docenten mogen dan randfiguren zijn in hun bestaan, de leerlingen vragen wel wat van hen. Een wederkerige houding, geen docent-maniertjes maar gewone taal, serieuze communicatie. Het zijn vooral de docenten die meer van zichzelf laten zien, waarbij de leerlingen zich prettig voelen. Janne: ‘Ik voel me thuis in een les bij een docent die niet zo’n afstand creëert maar laat zien; ik ben niet per se beter dan jij, ik ben hier gewoon om jou wat te leren. Dus je moet wel luisteren. Aan die docenten is het ook veel makkelijker om iets te vragen.’ Bo vindt het belangrijk dat de docent oprecht enthousiast is voor zijn of haar vak en dat kan overbrengen naar de leerlingen. ‘Ik heb een docente die écht laat zien wat het vak betekent, en die ons meeneemt op excursies. Zo laat zij ook haar eigen menszijn meer zien.’ Bij dat menszijn hoort een normale menselijke interesse. In jou als leerling. Dus niet je powerpoint afdraaien of het hele uur met de rug naar de klas formules op het bord schrijven (en aan het einde van het jaar nog je naam kennen). Mens ben je als je als leraar in de gang even een kletspraatje maakt. Jasmijn: ‘Ik had een goed cijfer voor frans en de docente liet echt zien hoe trots ze op me was. Dat was fijn. Ik heb nog steeds een goede band met haar, en als er iets is ga ik naar haar op zoek.’

Is dat wat leerlingen van een leraar vragen, in hun ontwikkeling naar volwassenheid? Het zijn in ieder geval deze leraren, van wie zij invloed toestaan. Maar ze begrijpen ook wel weer dat dat een hele toer is op een school met 1500 leerlingen. Dus dan krijg je dat je tijdens leerlingbesprekingen moet gaan werken met pasfoto’s om te weten over wie je het hebt. En het is natuurlijk ook niet echt waarvoor ze aangenomen worden. Janne: ‘Een docent Nederlands wordt aangenomen om de stof uit te leggen, opdrachten te maken en toetsen na te kijken. En sommigen nemen dat heel precies. Na de les gaat de deur van het lokaal dicht.’ Maar het zijn altijd de docenten die meer zijn dan dat, bij wie de leerling zich prettig voelt, zoals de leraar scheikunde die naar Janne toekwam om te zeggen dat ze het goed had gedaan. ‘Hij wordt niet betaald om dat te zeggen, dus je weet dat het oprecht is. Dat gaf een goed gevoel.’

Het zijn er niet veel, op hun school, docenten die die relatie écht aangaan, vinden de leerlingen. Dat zou best beter kunnen. ‘Maar uiteindelijk ben je zelf de persoon die volwassen wordt’, besluit Janne, ‘Je moet zelf nadenken. Mensen kunnen je wel helpen om volwassen te worden maar ze kunnen je niet volwassen maken.’