Kijk eens terug? Welke ontwikkelingen zie je dan?

“Een veelomvattende vraag. Ons stelsel van diplomering vind ik robuust. Slim gebureaucratiseerd, in de betekenis van: goed geregeld. We kennen in Nederland een in organisatorisch opzicht zeer geschakeerd stelsel van centrale toetsing en examinering. Zo hebben we een eindtoets in het primair onderwijs, centrale examens in het vo en mbo, staatsexamens in het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (Nt2). Sinds de start van het CVTE is er gestaag en consequent gewerkt aan versterken van samenhang en ‘kruisbestuiving’ tussen al deze verschillende examendossiers. Met kwaliteitsverbetering en meer stroomlijning in de gehele keten.

De kracht van centrale examinering zit ‘m in de algemeen verbindende werking. Examen doen in Franeker of Voerendaal, het diploma dat de leerling behaalt heeft dezelfde waarde en geeft op gelijke wijze toegang tot vervolgopleidingen. Het is daarmee een belangrijke en stabiele factor geworden bij de kwaliteitsbewaking in het funderend onderwijs.

Een andere ontwikkeling is ook verder versterkt: transparantie en docentenbetrokkenheid. Volgens mij is het doorzicht op wat wij hier aan de Muntstraat in Utrecht allemaal doen alleen maar toegenomen. We betrekken op allerlei manieren docenten bij het hele proces. Dat deden we altijd al met de constructie, maar nu werken we ook met ‘pre- en testcorrectie’, waarbij docenten invloed hebben op het correctiemodel. We hebben online discussieforums geopend en we houden regiobijeenkomsten. Dit soort activiteiten verhogen de transparantie van werken en werken positief uit op het draagvlak onder docenten. Het eigenaarschap van centrale examens bij docenten is sterker geworden. Al met al zijn er op dit moment ruim 1500 docenten die zich direct verbonden weten met ons werk.(1) Ik vind dat veel.

Ook is de vereniging van examensecretarissen PLEXS de laatste jaren echt tot bloei gekomen en is een stevig genootschap, durf ik wel te zeggen. Examensecretaris is al lang niet meer een louter administratieve functie. PLEXS is voor ons een gewaardeerde gesprekspartner en dé cruciale en verbindende factor tussen wat we landelijk organiseren en de examenactiviteiten in de school. Verder is de relatie met de ‘stakeholders’: sectorraden en vakverenigingen naar behoren. We hebben korte lijnen en een goede samenwerking.”

Pieter Hendrikse

Mag ik vragen naar iets waar je niet tevreden over bent? “Ja hoor. Wat ik heel jammer vind is dat de Diagnostische Tussentijdse Toets (DTT) (2) er nooit is gekomen, en dat de Rekentoets (3) ook van tafel is gehaald. Dat waren zeer nuttige instrumenten, waarmee je prima kunt toetsen hoe ver leerlingen zijn. Formatief toetsen op z’n best, zou ik zeggen. Nu beklaagt iedereen zich over het rekenniveau, maar over de rekentoets maakte men luidkeels ophef. Het zou te veel overheidsbemoeienis met de onderwijsinhoud zijn. Maar dat is onzin. Het waren goede ondersteunende pakketten, waar een hoop knowhow in zat. Het gebrek aan politieke standvastigheid én lef hierin vind ik jammer. Hetzelfde heb ik ervaren in de politieke discussie rond de Wet Doorstroomtoetsen PO. De nieuwe toets: bedoeld als handreiking naar de ‘markt’ voor toetsen? De betekenis daarvan in het kader van kansengelijkheid ontgaat me. We hebben straks een reeks aan doorstroomtoetsen met mogelijk een hoop discussie. Zijn de scholen dan vrijer en komt dat de leerlingen ten goede? We zullen het zien.”

Een goed opgetuigd stelsel van toetsing en examinering heeft wat mij betreft weinig van doen met de autonomie van scholen of de zelfstandigheid van de leraar.

Vat ik je goed samen als ik zeg dat wat jou betreft onderwijskwaliteit gebaat is bij goede monitoring, bij een uitgebreid gestandaardiseerd toetsinstrumentarium? Dat dat beter zicht geeft op de staat van ons onderwijs?

“Ja. Niet als sturingsmiddel of opgelegd dictaat, maar als hulpmiddel voor de leraar om effectiever en efficiënter z’n onderwijsdoelen te bereiken. Het zijn instrumenten in het kader van kwaliteitszorg.”

Hoe autonoom is de leraar, in dat plaatje?

“Een goed opgetuigd stelsel van toetsing en examinering heeft wat mij betreft weinig van doen met de autonomie van scholen of de zelfstandigheid van de leraar. De leraar staat centraal. De leraar draagt verantwoordelijkheid voor de inhoud van zijn vak, de didactiek, de keuze van de juiste materialen. Hij is een professional die wat mij betreft nog veel meer positie moet krijgen dan hij nu heeft. In het licht van de examinering zou ik daarom ook graag naar een ander accent toe willen. En om achteraan te beginnen: het moet het schoolexamen zijn, waarmee de leerling zijn schoolloopbaan afsluit. De voltooiing daarvan, aan het einde van het schooljaar zou de werkelijke feestdag moeten zijn waarop de tas aan de vlaggenstok mag. Het centraal examen is de waarborg dat kandidaten de centraal getoetste delen van de kern van het curriculum voldoende beheersen. En die centrale examinering zou dan ook op meerdere momenten in de loop van het schooljaar kunnen plaatsvinden. Nu wordt het eindexamen eigenlijk precies andersom beleefd: nu is het CE de kers op de taart.”

En de rol van de leraar?

“De leraar is de ontwerper van het schoolexamen. Een schoolexamen dat ontwikkeld wordt in lijn met het onderwijsprofiel van de school. Daarin neemt de docent de vrijheid om zijn professionele deskundigheid over het voetlicht te brengen. Jij vroeg naar een knop om aan te draaien, in het kader van onderwijskwaliteit. Dit is er voor mij een. De docent als professional die grote verantwoordelijkheid voelt voor de kwaliteit van het schoolexamen. En zo met het schoolexamen een duidelijk signaal afgeeft: voor dit examen staan wij, de vakgroep, de school. En zich daarmee zowel horizontaal alsook verticaal verantwoordt. De kwaliteit van het schoolexamen vormt daarmee het visitekaartje van de gedegen en professionele aanpak binnen vakgroep en school. Product van samenwerking. Een bovenal een werkzaamheid waarbinnen invulling wordt gegeven aan verschillende boeiende taakaspecten van het docent zijn: onderzoeken, ontdekken en ontwerpen, naar een didactisch model vertalen, doceren én toetsen met een verregaand civiel effect.”

Dat gebeurt nu onvoldoende?

“Ja. Leraren zijn te druk, de groepen zijn te groot, veel scholen zijn veel te groot. Ik geloof in grootschaligheid en efficiëntie aan de ‘achterkant’ van de schoolorganisatie waar het gaat om onderwerpen als personeelsbeleid en vraagstukken zoals huisvesting. Maar in het ‘school doen’ zélf, in het dagelijkse werk, zie ik een gemeenschap van leraren en jongelui. Toegegeven, het is geromantiseerd, maar mijn beeld is dat van de leraar, gezeten onder een boom en omringd door leergierige en in álle geval nieuwsgierige leerlingen. In de grote scholen van nu, vaak nog georganiseerd als waren het industriële productieketens, zie je van dat beeld echt veel te weinig terug. Maak van vakgroepen kleine maatschappen en geef die ook budgetverantwoordelijkheid. Formeer de school rondom groepen docenten, die samen verantwoordelijk zijn voor een deel van het onderwijs.”

Wordt men wel opgeleid met dat perspectief?

“De hele keten van: een studie volgen en expert worden via het hoger onderwijs, leraar worden en op een school gaan werken, lid worden van een vakvereniging, deel gaan uitmaken van een beroepsgroep, samen met de lerarenopleidingen ervoor zorgen dat het vak actueel en innovatief blijft, je leerlingen vervolgens weer enthousiast maken voor je vak, waardoor er weer aanwas volgt in jouw discipline… het is van elkaar losgeraakt. Niemand neemt daar werkelijk de regie in, of voelt zich daarvan de hoeder. De universiteiten zouden zich samen verantwoordelijk kunnen maken voor het opleiden van leraren, en het beschermen van de professie. Dat laten ze na. Leraren zouden de hogescholen en universiteiten daarop móeten uitdagen, maar de docenten zijn onvoldoende verenigd. Nu blijft het bij gefragmenteerde pogingen, er is geen regie en ook weinig samenwerking als het erop aankomt. Ik snap het lerarentekort wel. Als ik jong was, en ik zou klaar zijn met mijn vwo, brengt het leraarschap me dan die uitdagende expertrol die ik zoek? Kan ik research doen? Kan ik werken aan innovatie? Heb ik het digitale netwerk om te kijken wat er elders in de wereld gebeurt? Heb ik lijntjes naar de faculteit aan mijn Alma Mater? Leraar is een uitgehold beroep aan het worden.”

Is dat een kwestie van geld?

“Er is voldoende geld voorhanden in het onderwijs. Ik ben erkend fan van het Finse model, waarin elke leraar hoog geschoold is. Daar is elke leraar ook ‘gewoon docent’ – niet al die functiedifferentiatie – maar heeft een uiterst gedifferentieerd takenpakket. Je lost dit niet op met geld maar met een herijking van verantwoordelijkheden en meer overheidsregie. Ik vind het een opdracht aan de minister om samen met academische wereld en de vakverenigingen te komen tot één opleiding van leraren, een soort van ‘Rijksacademie voor de opleiding van Leraren’. Onafhankelijk en met een gedeeltelijke winkelnering bij het hoger onderwijs.”

Je bent trots op ons stelsel maar je hebt daarin ook een hartenkreet. “Zeker. Ik vind het een bloody shame dat we er, in die halve eeuw dat ik in het onderwijs werkzaam was, nooit in geslaagd zijn om de aansluiting van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs naadloos en drempelloos te laten verlopen. Een middenschool, een verlengde heterogene brugperiode of een school voor 10- tot 14-jarigen. Het is er niet van gekomen en we zijn er eerder verder vanaf dan onderweg er naar toe. Schandalig dat ouders van 10-jarigen al shoppen opdat de eindtoets het ‘beste’ resultaat oplevert en er navenant een ‘passende’, lees avo-school gekozen kan worden. En dat zeg ik, hè, als man van de toetsing. Ik hoop dat er toch echt weer ruimte komt om het te hebben over een meerjarige brugperiode. Ik zou zeggen: kom met een architectuur waarin zowel voor de algemeen vormende component als voor de beroepsvoorbereidende component ruimte is in de eerste twee leerjaren. Met vervolgens doorstroming naar (v)mbo , (v)hbo en vwo.”

Laatste vraag. Als we het over kwaliteit hebben, wat staat het CvTE zelf dan te doen?

“In ieder geval twee dingen. We werken met een onderzoeksagenda waarbij de focus is gericht op de kwaliteit van de eindexamens. Publiciteit rondom de resultaten, debat over mogelijke impact en agendering in een verbeteragenda in samenspraak met docenten en schoolbesturen. Dat is wat er moet gebeuren. Het is kwaliteitszorg van de eerste orde en komt ook rechtstreeks het onderwijs ten goede. Het andere, hoog op de prioriteitenlijst: veel meer aandacht voor digitalisering en flexibilisering. De school is de samenleving in het klein. Die samenleving is in rap tempo veranderd. ICT is een nutsvoorziening geworden. Ook in de school? Bij lange na nog niet. En het strakke jaarrooster is gebouwd rondom ‘augustus-landbouwmaand’. Noem mij een maatschappelijk vitale sector waar dat ook het geval is? Geen enkele! Werk aan de winkel dus.”

Dank je, Pieter Hendrikse, voor je tijd en we wensen je al het goede in de komende jaren. Moestuin?

“Mwah.”