Levensweg

De vader van de auteur is overleden en dat brengt hem terug naar zijn basis: het gezin waarin hij opgroeide was een door en door communistisch gezin. Zijn ouders waren fabrieksarbeiders die direct na de lagere school aan het werk gingen. Zo ging het al generaties lang. In de loop van zijn jeugd heeft Eribon echter veel afstand genomen van zijn vader en zijn broers en in mindere mate van zijn moeder – of eigenlijk: hij is ze gaan verafschuwen. Op een gegeven moment staan ze voor alles waarvan hij een afkeer heeft: het fabrieksleven, de communistische moraal en de stilzwijgende én uitgesproken afwijzing van homoseksualiteit. Dat laatste blijkt in zijn levensverhaal doorslaggevend. Hij wordt verliefd op een jongen en ontwikkelt in de loop van de tijd stabiele homoseksuele relaties. Bovendien krijgt hij bij toeval (of is dit wel toeval?) de kans om te gaan studeren. Daarmee is hij de eerste uit zijn familie die aan het fabrieksleven weet te ontkomen. Nog iets later krijgt hij weer een kans (toeval?): een interview met zijn grote held Pierre Bourdieu en dat brengt nog meer kansen op zijn weg. Uiteindelijk wordt hij hoogleraar, publiceert artikelen en boeken en reist naar het buitenland voor conferenties. Hij heeft het ‘gemaakt’. En dan overlijdt zijn vader en blikt hij terug op zijn leven.

Onrust

Intussen is Frankrijk in een grote omwenteling geraakt: mei 1968 en wat daarna volgde. Gastarbeiders en daarop volgend migranten treden toe op de Franse arbeidsmarkt en gaan in de voorsteden wonen. Alles is aan het schuiven, en traditioneel links heeft er geen antwoord op en stort in. Vrijwel moeiteloos stappen communisten over naar het Front National. In dit opzicht biedt Eribons boek een fascinerende en ontnuchterende beschrijving van het teloorgaan van de ene ideologie en het opkomen van de andere. Overigens stemt men in de tweede ronde van verkiezingen toch wel weer links, zo constateert Eribon met enige ironie.

Autobiografie

Bovenstaande is één facet van het boek: sociologie in de praktijk, zou je kunnen zeggen. Maar we zagen ook de andere invalshoek: de autobiografische. Die sprak ons bijzonder aan en daarom startte ons gesprek ook met de vraag: herken je iets uit het levensverhaal van Eribon? Waren je ouders academisch geschoold of behoorde je tot de eersten die gingen ‘doorleren’? Dat bleek voor een aantal van ons het geval. We hebben daarom net als Eribon, zij het niet in dezelfde heftige mate, ervaren wat het betekent om je oude milieu, met al zijn vanzelfsprekendheden, te verlaten en een nieuw milieu te ontdekken, met andere waarden en vanzelfsprekendheden. Ook voor ons was dit geen rechte weg van A naar B. Soms werden we geconfronteerd met situaties waarin een deur voor onze neus werd dichtgegooid, bijvoorbeeld een schoolbestuur dat geen vrouwen met kinderen in dienst wilde nemen (dit speelde in de jaren tachtig) of een opleiding die al vol was waardoor er iets anders moest worden gekozen. We spraken lang over de rol van het toeval. Volgens ons gaat het om een belangrijk punt, ook voor het onderwijs. Want de vraag is: ligt de maatschappelijke en sociaal-economische positie van kinderen nu zo vast dat ze als het ware ‘voorbestemd’ (‘gedetermineerd’) zijn om in die klasse te blijven of biedt het onderwijs mogelijkheden daaraan te ontsnappen? En is het dan wel of niet toeval dat je net die leraar hebt die je dat extra zetje geeft (zoals sommigen ook hebben meegemaakt)?

Volgens Eribon is het onderwijs één grote reproductiemachine waarin de bestaande verhoudingen tussen maatschappelijke klassen in de nieuwe generatie worden voortgezet.

Onderwijs

Volgens Eribon is het onderwijs één grote reproductiemachine waarin de bestaande verhoudingen tussen maatschappelijke klassen in de nieuwe generatie worden voortgezet. Daar is nog een andere kant aan: het Mat-theus-effect. Wie al beschikt over veel sociaal en cultureel kapitaal (denk aan een uitgebreid netwerk, boeken, een eigen kamer voor ieder kind, uitstapjes enz., kortom een ‘parallelle’ school) die zal dat voortdurend ten goede laten komen aan zijn kinderen. Voor wie daar niet of in veel mindere mate over beschikt, zijn de mogelijkheden om vooruit te komen veel beperkter, zoals een andere socioloog, de Amerikaan Robert Putnam overtuigend laat zien in zijn boek Our kids. In dit opzicht proberen ouders met veel van dat soort kapitaal (het gaat dus niet per se om geld) de beperkingen die het onderwijssysteem voor hun kinderen heeft, voorbij te komen. Daarmee wordt de kloof tussen hoogopgeleid en laagopgeleid, of om het anders te zeggen: tussen de voor-en-met-het-hoofd-opgeleiden en de voor-en-met-de-hand-opgeleiden steeds groter. Uit Eribons verhaal wordt duidelijk dat hij het vrijwel nog helemaal op eigen kracht moest doen, van zijn familie had hij niets te verwachten. Het gebrek aan allerlei soorten kapitaal bleef hem lang parten spelen, maar zijn gang door het (hoger)onderwijssysteem bleek uiteindelijk de weg om los te komen van het arbeidersmilieu van zijn ouders.

Identiteit

De derde lijn in zijn verhaal is volgens ons ook relevant voor het onderwijs: die van de identiteit. Er is een spanningsveld tussen verschillende identiteiten (meervoud) die mooi naar voren komt in het boek: de communistisch opgevoede jongen, de homoseksuele (jonge) man, de auteur, de hoogleraar en uiteindelijk ook… de zoon. Eribon laat goed zien dat we altijd meerdere identiteiten ‘hebben’ omdat we deelnemen aan heel verschillende groepen en ons daarin steeds verschillend manifesteren. De les die hieruit kan worden getrokken, is dat we terughoudend dienen te zijn onszelf en anderen vast te pinnen op dat ene kenmerk, op die ene identiteit omdat dit ten koste gaat van die andere kenmerken, kwaliteiten en identiteiten. Mensen zijn in zichzelf al pluriforme wezens.

Terugblik: verhalen vertellen

Dit hele boek is een terugblik en misschien ook een afrekening. Uiteindelijk is Eribon mild over zijn vader, eigenlijk tot zijn eigen verbazing. Misschien heeft hij de haat die hij ooit jegens hem koesterde wel onbewust in stand gehouden, terwijl deze niet meer functioneel was. De tijd is ertussen geschoven en daarmee: afstand. En er is nog iets anders tussen geschoven: de taal. Want om dit verhaal te kunnen vertellen, moest Eribon wel taal gebruiken. En alleen al daarmee doet zich de vraag voor: wat is een ‘echte’ herinnering, wat is overgeleverd, en hoe druk ik dit in woorden uit? Woorden zetten de ervaring op afstand en vallen niet met de werkelijkheid samen. Wanneer we elkaar in het onderwijs verhalen vertellen, bijvoorbeeld over wat we met onze leerlingen of studenten hebben meegemaakt, stuiten we op hetzelfde verschijnsel. Het is goed om je daar als leraar bewust van te zijn. Maar laat het in elk geval geen beletsel zijn om elkaar verhalen te blijven vertellen.