De oprichting ooit, zo schrijft het jubileumbericht op de CPS-website, was een initiatief van het onderwijsveld. Samen kon en wist je immers meer. De besturenorganisaties en onderwijsgevenden binnen het protestants-christelijk onderwijs sloegen daarom de handen ineen. Yvonne van den Berg: “Het idee was voor de tweede wereldoorlog al geboren, en in 1946 zijn o.a. de Schoolraad voor Scholen met de Bijbel (initiatiefnemer), het Gereformeerd Schoolverband, de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs en de Vereniging van Christelijke Onderwijzers en Onderwijzeressen in Nederland om de tafel gaan zitten. Zij besloten dat er een Christelijk Pedagogisch Studiecentrum moest komen in plaats van het al bestaande C.O.C.O. (Commissie tot Onderwijsvernieuwing voor het Christelijk Onderwijs). De doelstelling was: ‘het streven om onderwijsvernieuwing om te zetten in praktijk, of waar men naar de oplossing zoekt van paedagogische, didactische of organisatorische moeilijkheden.’ Met andere woorden het onderwijs helpen verbeteren. Er werd een commissie tot uitvoering opgesteld onder voorzitterschap van Prof. Dr. J. Waterink.

Het adviesorgaan dat werd opgericht moest

het aanvankelijk doen met vrijwilligers, leraren die in hun eigen tijd en op eigen gelegenheid scholen langs gingen. Maar de organisatie werd snel professioneler. Met geld van de overheid werd er een betaalde voorzitter en pedagogisch-didactisch medewerker aangesteld. Van den Berg: “Dit waren buitengewoon hoogleraar VU Gerrit Wielenga samen met Drs. C.vd Zwet, leraar op een kweekschool. Men hield zich met name bezig met het ophalen van onderwijsvragen, het verzamelen en verspreiden van de antwoorden en het organiseren van congressen. Alles concentreerde zich echt rondom de vragen van de scholen.”

Dat veranderde echter met de komst van de Mammoetwet. Den Haag ontdekte de pedagogische centra als verlengstuk van onderwijsbeleid. Om deze majeure stelselwijziging tot een succes te maken moest er immers stevig gewerkt worden aan het innovatie-vermogen van de scholen. De overheidsprojecten kwamen, het subsidiebedrag groeide flink, de organisatie ging kantelen. Van den Berg: “De accenten verschoven, een groot deel van onze organisatie begon in het teken te staan van het invoeren van overheidsbeleid. Daar kwam ook nog de opdracht bij om inzichten uit onderzoek naar het onderwijs te vertalen. En zo raakten we, naast het begeleiden van scholen, druk met paginarijke aanvragen schrijven, het ene projectplan na het andere, SLOA-gelden… Inhoudelijk waren dat niet altijd de zaken waar scholen op zaten te wachten. Dat geluid hoorde je in die tijd ook intern: ‘die mensen van de eerste verdieping staan niet met de benen in de praktijk...’ Het bracht ook iets wél, namelijk dat CPS zich in al die tijd grondig verdiepte in onderzoek en daarop expertise ontwikkelde. Dat maakte wel dat onze kennisbasis heel stevig werd, een manier van werken waar we nog altijd veel profijt van hebben.”

Rond de eeuwwisseling was al duidelijk geworden dat deze constructie eindig zou zijn, en in het eerste decennium van 21ste eeuw werd de afbouw van alle overheidssubsidie een feit. Onderwijsadvisering en –begeleiding werd geheel teruggegeven aan de markt. Dat vroeg om een enorme draai van de gesubsidieerde advieswereld die om het onderwijs heen was ontstaan, een draai die lang niet elk instituut succesvol heeft kunnen maken. Ook voor CPS zijn de jaren tussen 2012 en 2018 spannende jaren geweest waarin zij hun eigen identiteit en oriëntatie dienden te hervinden. Van den Berg: “En dat is ons gelukt. We zijn teruggegaan naar hoe we begonnen: werken vanuit de vraag van scholen, vanuit hun ambitie, vanuit de bedoeling. We richten ons op schoolontwikkeling, integraal, op de hele organisatie, én we richten ons op individuele professionalisering. We hebben een schat aan hoogwaardig materiaal, wetenschappelijk onderbouwd. We zorgen ervoor dat we weten wat actueel is en wat actueel wordt. Dat is wat scholen van ons vragen en mogen verwachten. Als zich bij hen een vraagstuk aandient, moeten wij er al over hebben nagedacht. Ontwikkelen doen we niet meer opgesloten binnen de eigen muren, maar zo snel mogelijk samen met de scholen, maatwerk dus. We werken vanuit de gedachte dat onze bemoeienis eindig is, dat scholen snel op eigen kracht weer verder kunnen. En we hebben natuurlijk onze eigen speerpunten ontwikkeld.”

We zijn teruggegaan naar hoe we begonnen: werken vanuit de vraag van scholen, vanuit hun ambitie, vanuit de bedoeling.

Die eigen specialismen zij vooral: taal, didactiek en pedagogiek, de rollen van de leraar, werken aan persoonsvorming – bijvoorbeeld het werken met de 7 gewoonten volgens Covey – en leiderschap. Van den Berg: “Op het gebied van taal zijn we nu bijvoorbeeld bezig met mondelinge taalvaardigheid (‘oracy’). Hoe druk je je uit, hoe vind je je taal en pak je je positie in de samenleving? Daar is op dit moment nog niet veel aandacht voor in de scholen, maar die aandacht is aan het ontstaan. We kijken dan ook internationaal, zoeken samenwerking met organisaties die wat toevoegen, speuren naar best practices en publiceren daar ook over. We zijn kleiner in aantal geworden, maar we leveren kwaliteit. Het is wat we altijd horen, en klanten komen systematisch terug.”

Dat die automatische geldstromen zijn opgehouden

vindt Van den Berg prima. Dat werd een ongepaste luxe. Dat het speelveld nog niet altijd gelijk is, is ook een feit. Maar uiteindelijk moet je toch altijd werken vanuit eigen kracht. Van den Berg zelf komt van origine niet uit de onderwijssector maar uit het bedrijfsleven. We vragen haar nog even die buitenpositie in te nemen. Wat haar dan opvalt? “De enorme betrokkenheid op het vakgebied, op het beroep, op onderwijs en kinderen. Natuurlijk, in het bedrijfsleven wordt ook met passie gewerkt. Maar dit is een sector… echt met hart en ziel. Laten we eerlijk zijn, als je grootste drijfveer het verdienen van veel geld is, ga je niet in het onderwijs werken. Dus die wil om alles zo goed mogelijk te doen voor je leerlingen, hoe dat op de voorgrond staat… ik vind dat heel bijzonder.”

Daartegenover staat dat de sector onderwijs ook wel wat kan leren van het bedrijfsleven. Want, ondanks alle dagelijkse drukte, het is nog altijd een vrij gesloten wereld. Veranderingen, vernieuwingen van buiten, het valt niet mee. De sector blijft conservatief, vindt Van den Berg. “Er zit een bepaalde traagheid in onderwijs, die ook wel begrijp. Je gaat niet zomaar experimenteren met kinderen. Maar je meer voeden vanuit de wereld buiten het onderwijs kan echt wat opleveren. Net zoals het bedrijfsleven kan leren van het onderwijs. We moeten elkaar gewoon meer ontmoeten.”

Yvonne van den Berg

Wat betekent het om deel uit

te maken van een organisatie die 75 jaar bestaat? “Trots, omdat we antwoord hebben gehad op de uitdagingen van de afgelopen 75 jaar. En daarmee bedoel ik niet dat we naast onze schoenen gaan lopen, maar meer dankbaarheid dat onze klanten, de scholen, ons toch steeds weer hebben weten te vinden. En daarnaast vind ik dat er in de organisatie in al die jaren een bepaald wijsheid is opgebouwd. Die wijsheid zit in de gesprekken, in de mensen, in hun manier van duiden hoe dingen zijn gelopen, mensen die processen begrijpen, die kunnen omgaan met de wereld om hen heen, omgaan met belangen en met belanghebbenden. In deze organisatie zit zo’n wereld aan ervaring, dat merk je. Ze snappen hoe het werkt, hoe het in de context van een school zou kunnen werken. Dat is historie, we hebben niets anders gedaan dan dat. Dat we onderwijs willen helpen verbeteren is een doorleefde wens. Dat zit in de genen van de organisatie, daar word je kennelijk mee besmet.”

Yvonne van den Berg is sinds 2018 algemeen directeur van CPS onderwijsontwikkeling en –ondersteuning.