De vrijheid van onderwijs is onderwerp van heftig maatschappelijk debat. Maatschappelijke problemen als segregatie en intolerantie worden met deze vrijheid in verband gebracht. Elke vrijheid brengt risico’s met zich mee. Hier wil ik stilstaan bij de uitnodiging die in de vrijheid van onderwijs besloten ligt, de uitnodiging om het goede te doen.

Goed onderwijs is vrij onderwijs. De afgelopen decennia is het onderwijs volledig in de greep gekomen van het denken in termen van doelen en middelen, investering en opbrengst, afspraak en resultaat. Wij zijn allemaal dit Algemeen Beschaafd Onderwijs Nederlands gaan spreken. Andere manieren van spreken en denken, zoals de pedagogische of levensbeschouwelijke benaderingen, zijn gedegradeerd tot dialect. Je mag wel zo kijken en spreken, maar in je eigen hoekje, een onschuldige speelhoek.

Maar elke ouder en docent weet dat opvoeding en werkelijke vorming niet in dit schema passen. Een afspraak is hier moeilijk te maken, een opbrengst lastig meetbaar. Het raakt echter wel de kern van goed onderwijs. In het dominante schema van doelen en middelen kan deze persoonsvorming niet gezien worden, noch gewaardeerd. Dat is een probleem. Het zou al helpen als we het pedagogisch en levensbeschouwelijk spreken als volwaardige taal zien en niet als een dialect.

Het leren verstaan van de eigen verantwoordelijkheid vraagt radicale vrijheid.

Socialisatie en vooral kwalificatie worden zichtbaar in cijfers van leerlingen. Maar deze hebben slechts zin wanneer ze gestalte krijgen in een volwassen, gevormd persoon die zijn/haar verantwoordelijkheden verstaat. Persoonsvorming onttrekt zich aan het denken in doelen en middelen, investeringen en opbrengsten. Het leren verstaan van de eigen verantwoordelijkheid vraagt radicale vrijheid. Ze vraagt een manier van kijken, handelen en spreken die daarbij past: pedagogische en levensbeschouwelijke tact, taal en wijsheid. Deze manier van kijken, spreken en handelen verdient een volwaardige plaats in het publieke domein, en geen verbanning naar de speelhoek van de 30% ‘eigen ruimte’.

In het Nederlandse onderwijs zijn we leerlingen en studenten de afgelopen decennia steeds meer gaan zien als prestatiesubject. Het denken in doelen en middelen heeft zich genesteld in de ziel. Deze dwingende norm maakt ons (leerlingen/studenten en personeel) steeds benauwder, ze ontneemt ons de adem. De geest waait alleen nog waar hij kan, en al lang niet meer waar hij wil.

Persoonsvorming als kern van goed onderwijs vraagt echter radicale vrijheid. De leerling is niet allereerst een prestatiesubject, maar een ontluikende belofte. De opgave van het onderwijs is om aan die belofte te appelleren, de leerling aan te spreken, te verleiden, de belofte die hij/zij is uit te spreken, de wereld te beamen en zich -met zijn/haar eigen stem- te engageren. Die belofte kan alleen in vrijheid gedaan worden.

Vrij onderwijs is ook de vruchtbare voedingsbodem -de humuslaag- van onze democratische rechtsstaat. De discussie in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Verduidelijking Burgerschapsopdracht roept de vraag op: wat is eigenlijk een democratie? Ik beschouw de democratie als de vreedzame vormgeving van het voortdurende gezamenlijke gesprek over onszelf als samenleving. Het definitieve antwoord op de vraag wat een goede en rechtvaardige samenleving is, geven we niet in een democratie. Het definitieve antwoord op die vraag kennen we niet, daarom is de samenleving nooit af. Die keren in de geschiedenis dat het definitieve antwoord wel gegeven werd -opvallend vaak met een beroep op de wetenschap, niet op religie- waren dwang, geweld en onderdrukking nooit ver weg. Nee, wij kennen het definitieve antwoord op wat goed en rechtvaardig is niet. Daarom verwelkomen we elke stem en elke opvatting. We kúnnen op voorhand niet weten of ze ons iets te zeggen heeft. Vrijheid doet er daarom vooral toe wanneer we ontregeld, verrast en/of geschokt kunnen en wíllen worden. Democratie is de permanente oefening in en vormgeving van het besef het onverdraaglijke te moeten en willen verdragen. Vrijheid en tolerantie hebben alleen zin wanneer verschillen in opvatting en levenswijze diep en fundamenteel zijn. Die verschillen vormen niet het bewijs van ons tekort, of van ons gebrek aan inzicht. Ze houden een belofte in. De overvloedigheid van de waarheid houdt ons zoeken in stand en weerhoudt ons van het spreken van het laatste woord. Daarom doet elke opvatting ertoe als we nadenken over het common good. De vrijheid van onderwijs is een brug tussen onze diepste overtuigingen en de kunst en wil om samen te leven. ‘Wij weten niet wat goed onderwijs is, daarom hebben wij de vrijheid van onderwijs’, zo sprak Paul Zoontjens een paar jaar geleden.

Angst en wantrouwen domineren het debat over onderwijs. Wordt het geld wel doelmatig besteed, zijn scholen haarden van intolerantie, waar woekert extremisme? Die vragen mogen en moeten gesteld worden. Vrijheid en verantwoordelijkheid horen bij elkaar.

Maar angst en wantrouwen mogen niet het laatste woord hebben. Belangrijker is de uitnodiging en de belofte die in de vrijheid van onderwijs besloten liggen. Dat staat op het spel in het debat over de vrijheid van onderwijs: de radicale vrijheid om persoonlijk en gezamenlijk elkaar te beloven de humaniteit in stand te houden en daarin een leven lang te leren.

Berend Kamphuis is voorzitter van het College van Bestuur van Verus, vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs.