Er zijn van die vragen waarmee de ene mens de andere voor het blok zet, waar hij die ander mee in verlegenheid brengt. Een paar jaar geleden stelde ik zelf een dergelijke vraag aan mijn baas. Of ik haar met mijn vraag in verlegenheid bracht weet ik trouwens niet zeker, maar ik kreeg in ieder geval niet het gewenste antwoord. Dat ging zo. ‘Baas’, vroeg ik haar, ‘vind jij mij voor deze klus de juiste man op de juiste plaats?’ Tot mijn spijt antwoordde ze me dat ze dat zeer zeker vond, dat er geen competenter collega voor de betreffende klus was. Dat vond ik niet. Het betrof een projectleiderschap dat me eigenlijk al vanaf het begin nauwelijks interesseerde, noch inhoudelijk noch waar het ’t nogal bureaucratische proces betrof. Omdat mijn baas mij bij uitstek geschikt achtte, kostte het me enige overredingskracht om van het projectleiderschap ontheven te worden. Uiteindelijk lukte dat.

Wat gebeurde hier nu? Voor mij was het zonneklaar dat ik de klus waar ik mee bezig was moest neerleggen, ja dat ik die van stonde af aan vriendelijk had moeten weigeren: mij ontbrak het aan de noodzakelijke competenties en faculteiten om dit werk te doen. Dat wist ik in mijn hart meteen al, terwijl mijn baas in de veronderstelling verkeerde dat ik de gedroomde projectleider was.

Vroeger, op de middelbare school, overkwam me bij sommige vakken iets dergelijks. Zonder het daarop toe te leggen wekte ik bij onze scheikundeleraar de indruk een veelbelovend chemicus te zijn. Groot was iedere keer zijn teleurstelling als mijn cijfers voor zijn vak steevast tegenvielen. Of als hij merkte dat ik de scheikundige trucjes toepaste, zonder te weten wat ik eigenlijk deed. Op die manier namelijk bracht ik het onderdeel titreren tot een goed einde. Maar dat lukte me alleen door me heel strikt aan regels, procedures, protocollen, handreikingen en voorschriften te houden, wat iedereen doet die onzeker is of bang, iedereen die niet boven de materie staat. Ik kon helemaal niet titreren en weet zelfs nu nog steeds niet wat dat eigenlijk is.

De uitspraak ‘Wij kijken niet naar wat je niet kan, maar naar wat je wél kan’, klinkt heel mooi, maar was voor mij angstaanjagend'

Beide herinneringen schoten me te binnen tijdens het lezen van een mooi stuk van schrijfster Nicolien Mizee in dagblad Trouw van 21 augustus 2021, Een uitweg uit het labyrint. Ze beschrijft in dat stuk de fatale combinatie van overschatting en mislukking. Mizee heeft hiermee heel lang geworsteld: ze werd voortijdig schoolverlater en werd rond haar dertigste afgekeurd voor welk werk dan ook. En dan, aan het slot van haar artikel, schrijft ze: “De uitspraak ‘Wij kijken niet naar wat je niet kan, maar naar wat je wél kan’, klinkt heel mooi, maar was voor mij angstaanjagend. Ik had veel liever éérst bevestiging gekregen van wat ik niet kon. Dat zou me enorm hebben gerustgesteld. We hoeven niet allemaal […] hoger, sneller en verder.” Tot zover Nicolien Mizee – ze schrijft trouwens prachtige boeken, u zou er eens een moeten lezen.

Er zit veel waars in wat ze schrijft. Het zou goed zijn indien we onszelf, onze collega’s, onze leerlingen en wellicht ook het onderwijs als geheel vaker (en misschien zelfs allereerst) de vraag zouden stellen: wat kun jij beter níet doen? Waar kunnen we jou beter níet mee lastig vallen? Welke klus kan ik beter níet ambiëren? Waarmee zouden we het onderwijscurriculum te veel overladen? Als dergelijk vragen in het verleden gesteld waren was mij die klus nooit aangeboden en had ik geen scheikunde in mijn vakkenpakket gekozen. Het heeft iets moois om onbevangen van de daken te roepen dat je iets niet kunt.

Anne Bergsma is inspecteur voortgezet onderwijs, [email protected]