Stichting Lezen werd in 1988 opgericht door de boekverkopers en de uitgeversbond. Het SCP had net daarvoor vastgesteld dat de ontlezing in Nederland een realiteit was geworden, en voornoemde partijen zagen graag een onafhankelijke organisatie ontstaan die het lezen van boeken in Nederland op de kaart zou houden. De bibliotheken sloten zich vlot aan bij dit initiatief, en gaandeweg ontwikkelde zich ook een relatie met het ministerie. Vanaf het begin is Stichting Lezen gericht geweest op het onderwijs en op de doorgaande leeslijn. Nu, 30 jaar later, is Stichting Lezen een beleidsorganisatie geworden opgenomen in de infrastructuur van de overheid, én vooral een kenniscentrum, dat onderzoekkennis en de praktijk van het onderwijs wil verbinden. Namens Stichting Lezen zijn twee bijzonder hoogleraren werkzaam, namelijk aan de VU Amsterdam en aan de Universiteit Twente, de stichting houdt conferenties en expertmeetings, gaat vaak op werkbezoek en ontwikkelt schriftelijk materiaal.

Wat heeft Stichting Lezen kunnen betekenen voor de leesbevordering in Nederland? Gerlien van Dalen: ‘Ik denk dat we vandaag de dag het belang van boeken lezen niet meer hoeven te verdedigen. Het is niet meer alleen een bezigheid die vooral cultureel en onderhoudend is. Stichting Lezen heeft in de afgelopen jaren zichtbaar gemaakt hoe het vrije lezen bijdraagt aan de leesvaardigheid, en daarmee aan de kansengelijkheid in het onderwijs. Roel van Steensel zegt daar straks meer over. Het stimuleren van het lezen is een investering op lange termijn, met opbrengsten op vele terreinen: lezen vergroot de woordenschat, lezen heeft een positieve werking op het leervermogen, op de algemene taalontwikkeling, op het empathisch vermogen, ga zo maar door. Het blijven bevorderen van lezen is dus meer dan de moeite waard. En we weten inmiddels ook dat dat daadwerkelijk helpt. Leesplezier is daarin een belangrijk element, en ook een lastige factor, want veel moeilijker te meten dan leesvaardigheid. Wanneer gaat het leesplezier omhoog? Wat is de invloed op prestaties? Leesplezier heeft pas een werking over langere tijd. Onderzoek begint inzicht te geven in deze effecten. Leesmotivatie, een verwant begrip, is ook een belangrijke pijler. We weten nu dat je jong moet beginnen en niet meer loslaten. Als een peuter plezier leert hebben in een boek en in verhalen, dan legt dat een basis voor later. Het schijnt dat kinderen die voor hun 10e levensjaar echte leeservaringen hebben gehad, op latere leeftijd veel vaker teruggrijpen naar het lezen van boeken. Lezen als leuk en leerzaam en nuttig. We moeten die positieve spiraal op gang houden. Ook internationaal hebben we meer zicht gekregen op de benefits van lezen. Iemand die goed offline kan lezen, kan ook beter online lezen: je kijkt kritischer naar teksten en hebt een beter tekstbegrip, zaken die mensen mediawijs maken.’

Met al deze wetenschap in het achterhoofd, beijvert Stichting Lezen zich om alle kinderen tussen 0 en 18 jaar in contact te brengen met het boek, zo jong mogelijk bijvoorbeeld met het project Boekstart onder andere op de consultatiebureaus1, en daarna met alle projecten en activiteiten die Stichting Lezen aanbiedt via het brede netwerk van kinderopvang, lagere scholen en middelbare scholen. Het spook van de ontlezing is in al die jaren echter zeker niet verjaagd en het lezen van een boek moet steeds weer wedijveren met andere media. In januari 2018 bracht het SCP opnieuw het leesgedrag van Nederlanders in kaart en presenteerde de uitkomsten in het rapport Lees: Tijd, lezen in Nederland.

Gerlien van Dalen: ‘Wat je ziet is dat lezen terrein verliest ten gunste van ander mediagebruik. Het aantal minuten lezen neemt af, voor iedereen en het sterkst bij jongeren. Samen met het SCP bekijken we nu de details van het leesgedrag van jongeren. Zo blijkt dat als jongeren lezen, het vooral even ’s avonds is. Wat je zou wensen is dat lezen in de vrije tijd verder gestimuleerd wordt, bijvoorbeeld door de manier waarop op school het lezen wordt aangepakt. Helaas is dat niet zo. Het lezen op school is weinig motiverend en te veel gericht op toetsen en boekverslagen. Precies in deze fase waarin er toch zoveel afleiding is – het is van alle tijden dat het lezen bij pubers onder druk staat - moeten we vrijere vormen van lezen vinden. Tijd inruimen, de jongere helpen om iets te zoeken dat bij hem past, verwerkingsvormen toestaan die de jeugd ruimte geven op hún manier uitdrukking te geven aan het plezier dat zij beleefd hebben aan het boek. Of iets laten doen waarmee ze betekenis voor zichzelf creëren. En zorgen dat er altijd een boek in die tas zit.’

Toch zijn er nog vele klassen waarin het verplichte lezen er in wezen niet zo heel anders uitziet dan 20 jaar geleden… Waarom vasthouden aan iets dat volgens de laatste inzichten zelfs averechts werkt? Gerlien van Dalen: ‘Scholen maken hun eigen keuzes, die gedeeltelijk voortvloeien uit wettelijke verplichtingen. En het is ook niet erg om soms iets te móeten lezen. Sommige scholen kiezen ervoor om de verplichte historische teksten klassikaal te doen. Zo helpen ze de leerling met een portie culturele bagage die ook belangrijk is. Maar als een leerling het gevoel heeft dat niets van wat hij moet lezen betekenis voor hem heeft, dan haakt hij af. Blijf de leeslijst ter discussie stellen, zorg er voor dat je aansprekende boeken hebt, werk samen met de bibliotheken en hun prachtige collecties. Denk vakoverstijgend, leg de relatie met burgerschapsvorming, met nieuwe vaardigheden, met reflectie op de eigen persoonlijke ontwikkeling.’

In de landen om ons heen gaan de kinderen beter lezen, Nederland bungelt onderaan als het gaat om leesmotivatie.

En de uitdaging van Stichting Lezen zelf? Gerlien van Dalen: ‘In de landen om ons heen gaan de kinderen beter lezen, Nederland bungelt onderaan als het gaat om leesmotivatie. Dus dat is onze grote uitdaging. Hoe verbeteren we motivatie en hoe doen we dat samen met de leraren? Leraren zien de praktijk zich voltrekken in de klas. Wat gebeurt daar? We kunnen niet zonder deze inbreng. En hoe kijkt de nieuwe generatie leraren hiernaar? Wat krijgen ze in hun opleiding? Wat hebben ze nodig van ons om literatuur en lezen als een vanzelfsprekend element mee te krijgen? Samen kunnen we ervoor zorgen dat vorming op gebied van lezen en literatuur een modern, aantrekkelijk en creatief karakter krijgt.’

Investeer in lees-zelfvertrouwen, en investeer in een goede match’

Roel van Steensel bekleedt sinds 2016 een van de twee leerstoelen die door Stichting Lezen wordt mogelijk gemaakt, namelijk als bijzonder hoogleraar Leesgedrag aan de VU Amsterdam. Zijn vaststelling vanuit al het leesonderzoek waarbij hij momenteel is betrokken is hoopvol: investeren in leesbevorderende activiteiten helpt.

Roel van Steensel is betrokken bij verschillend leesonderzoek, van vve tot en met vo. Hij kijkt naar leesmotivatie en leesvaardigheid in het vmbo, en onderzoekt de effecten van een rijke leesomgeving. Hij doet onderzoek naar ontluikende geletterdheid, lees- en schrijfontwikkeling en de waarde van buitenschools lezen. Hij heeft gekeken naar effecten van programma’s als Nieuwsbegrip in het vmbo en was betrokken bij een grote overzichtsstudie van internationale programma’s gericht op leesmotivatie en hun effect op leesplezier en leesvaardigheid.

Belangrijke observaties

Wat vertellen de grote overzichtsstudies, de peilingen en de kleinere deelstudies ons over lezen, leesmotivatie en leesvaardigheid? Samen met Van Steensel nemen we aantal belangrijke observaties door.

Leesmotivatie en leesomgeving
Leesmotivatie en leesplezier hangen samen met leesvaardigheid. Leerlingen die gemotiveerd zijn om te lezen zijn vaak ook betere lezers, en leerlingen die minder goed lezen, doen dat ook minder graag. Zonder hier precies aan te wijzen wat oorzaak en gevolg is, kun je wel vaststellen dat er twee bewegingen zijn: de positieve spiraal, waarin leerlingen lezen plezierig vinden, meer lezen en er ook steeds beter in worden. En een negatieve waarin leerlingen opzien tegen lezen, lezen vermijden en er dientengevolge steeds minder vaardig in worden.

Hoe gemotiveerd zijn leerlingen om te lezen? En waarmee hebben verschillen in leesmotivatie te maken? Van Steensel: ‘Oudere leerlingen zijn minder gemotiveerd dan jongere leerlingen. Jongens zijn minder gemotiveerd dan meisjes, en leerlingen in het vmbo zijn gemiddeld minder gemotiveerd dan leerlingen in havo/vwo. Zoom je in op het vmbo dan moet je vaststellen dat de leesomgeving van deze leerlingen gemiddeld minder rijk is. Thuis staan minder boeken op de plank en is er vaak weinig aandacht voor lezen. Maar ook op school zijn de voorzieningen meestal minder dan op een havo of vwo. Zo worden vmbo-leerlingen eigenlijk dubbel gedupeerd.

Bijzondere aandacht is ook nodig voor leerlingen met een meertalige achtergrond. Van die leerlingen stellen we vast dat zij in potentie betere lezers zouden kunnen zijn, als er meer aandacht is voor woordenschat. Verrijking van de woordenschat heeft bij deze leerlingen een sterker positief effect op hun leesvaardigheid dan bij hun autochtone medeleerlingen. Ze hebben dus potentieel maar kunnen dat niet helemaal benutten.’

Leesweerstand en leesangst
Relatief nieuw is het onderzoek naar leesweerstand en leesangst. Van Steensel: ‘Leesmotivatie en leesweerstand kunnen worden gezien als aparte factoren. Bij leesweerstand gaat het niet enkel om het afwezig zijn van leesmotivatie. Amerikaans en ook eigen onderzoek laten zien dat leesweerstand een factor is die voor een deel verschillen in leesvaardigheid verklaart. In Leiden is daarnaast onderzoek gedaan naar leesangst, een affectieve reactie vergelijkbaar met angst voor bijvoorbeeld spinnen. In het Leidse onderzoek werd vastgesteld dat er bij het merendeel van de vmbo-leerlingen sprake was van leesangst.’

Investeren in motivatie werkt

Van Steensel benadrukt het belang van lezen voor de schoolse ontwikkeling en kansen van de leerling. ‘Schoolse kennis komt voorlopig via teksten naar de leerling, leerlingen moeten die teksten goed kunnen verwerken. Veel lezen vergroot de woordenschat en de kennis van de wereld. Als we onze leerlingen verder willen helpen met leren, zullen we onze leerlingen moeten helpen met lezen.’

Het goede nieuws is dat investeren de moeite loont. Van Steensel: ‘Het helpt om te werken met projecten en methodes die gericht zijn op leesbevordering. De leesmotivatie van leerlingen groeit en de leesvaardigheid gaat vooruit. En in de periode waarin juist het lezen onder druk staat, in het vo, lijkenen zulke programma’s extra goed te helpen, met name voor de leesvaardigheid. Ook zagen we sterkere effecten op de leesmotivatie van de zwakste lezers. Een belangrijk principe hierbij is het zoeken naar de juiste match tussen leerling en boek. Besteed tijd aan het zoeken van een goed boek, dat past bij het vaardigheidsniveau van leerlingen en bij wat zij interessant vinden. Zo vergroot je het zelfvertrouwen van leerlingen en geef je hun een reden om te lezen. Op die plekken waar scholen samenwerken met bibliotheken en dus een rijk aanbod aan boeken voor hun leerlingen hebben, wordt beter en meer gelezen. Leraren die tijd nemen om samen met de leerling op zoek te gaan naar het juiste boek, doen een waardevolle investering. We onderzoeken nu wat het effect is als medewerkers van mediatheken of bibliotheken deze ‘match-gesprekjes’ met leerlingen voeren vanuit hun grote expertise van de collectie.

En de boekenlijst? Van Steensel: ‘Tsja. Keuzevrijheid en een zekere autonomie zijn heel belangrijk. Ik denk niet dat het helpt om boekenlijsten heilig te verklaren. Je zult een tussenweg moeten vinden om aan de ene kant de intrinsieke motivatie te stimuleren door aan te sluiten bij wat leerlingen interesseert, en aan de andere kant de leerling elke keer een stapje verder te helpen. Ga dus met leerlingen in gesprek, help hen met hun boekenkeuze. Laat hun zien wat er misschien nog meer is? We weten uit onderzoek ook wat niet helpt: externe beloningen, te veel druk en verplichtingen. Als die te groot worden, zien we ongunstige effecten.’