Meneer Lambour kon geen orde houden. Hij was eigenlijk dominee maar hij gaf ons godsdienst. Ik geloof niet dat ik iets van hem geleerd heb. Wel las ik veel gedurende zijn lessen, onder andere over het boeddhisme. Dat stond zeker niet op het lesprogramma maar was wel het onderwerp van een eenvoudig boekje dat in de kast naast mijn bank stond. Elke les nam ik het ter hand, las een bladzij of twintig en zette het terug als de bel ging. Tegen de kerst had ik het uit.

Toen Siddharta Gautama tot verlichting kwam, zag hij de mensen onderweg, las ik. Zittend onder de bodhi-boom zag hij mensen passeren die ergens tussen hun geboorte en sterven waren. Ze kwamen ergens vandaan, ze gingen ergens naar toe. Ze te zien gaan vervulde hem met mededogen. Ze droegen allemaal de last van het leven, voor de een wat lichter dan voor de ander, maar voor alle mensen één voor één een last. Als je zo naar mensen kijkt, wordt je nooit meer boos. Ze doen allemaal wat op hun pad komt met alle beperkingen die aan het menselijk bestaan verbonden zijn. Je kunt er alleen maar glimlachend naar kijken.

Af en toe op een caféterras probeer ik dat ook. Bij gebrek aan verlichting valt mij dat niet mee. Alleen al het uiterlijk van een mens kan mij danig irriteren. Maar als opdracht is het waardevol. In mijn stukjes probeer ik dikwijls om zo over mensen te schrijven. Die verklaring vind ik wel gepast in deze column, die mijn laatste is voor Van Twaalf tot Achttien.

Mensen onderweg, ships passing by in the night, je hoort een toeter, een misthoorn, het geluid sterft weg in de verte, het is voorbij.

Afscheid nemen is de core business van de mens. Dat is een nuchtere constatering die ik zelf bedacht heb. Toch wordt het afscheid nemen daarmee niet makkelijker. Je ontmoet iemand, trekt met hem of haar op, doet samen dingen, zakelijk, vriendschappelijk, amoureus. Of alle drie. En dan komt er een dag waarop je voor het laatst iets samen doet. Je zegt elkaar gedag, wenst elkaar het allerbeste (of niet, dat komt ook voor) en gaat elk een eigen weg. Soms beloof je elkaar in de ontroering van het moment van alles. We houden contact! We blijven vrienden voor altijd! Meestal worden die beloften niet waargemaakt. Het zijn de schijnbewegingen van het afscheid die je maakt omdat het nu eenmaal zeer doet om dag te zeggen tegen iemand met wie je samenwerkte, om wie je gaf, van wie je hield...

Nou ga dan, blijf daar niet staan in de deur, je maakt het alleen maar moeilijker. Het ga je goed, maar ga in vredesnaam.

Mensen onderweg, ships passing by in the night, je hoort een toeter, een misthoorn, het geluid sterft weg in de verte, het is voorbij. We hebben elkaar ontmoet, in de ogen gekeken, vast gehouden, samen opgetrokken, met elkaar gelachen (of om elkaar, dat komt ook voor) en gehuild. Nu vaar jij verder en ik ook, maar in verschillende richtingen. Vaar wel, het ga je goed.

En later, jaren later misschien, denk je terug. Hoe zou het met hem zijn? Gelukkig geworden met die ander, met die andere baan, met dat nieuwe leven? Gek, nooit meer iets van gehoord (of wel, dat komt ook voor). En je voelt even een vreemd soort pijntje ergens in je buik waar het rouwbobbeltje zit. Dat is een niet te verwijderen lichaamsdeeltje, terecht niet te verwijderen, het is wat ons mensen tot mensen maakt. Of ga ik nu te ver? (Dat komt ook voor).

Ik dank de redactie dat ik een stukje mee mocht varen. Vaar wel, het ga je goed.

Ik toeter nog één keer, voor jou.

Toet.